| |
Godsdienstig Handboek voor Zeelieden van onderscheiden standen; of Christelijke Zeevaart voor de Negentiende Eeuw. Door C. Meeuse, Predikant op den Hoek, in de Provincie Zeeland. IIde Stuk. Te Middelburg, bij de Gebroeders Abrahams. In gr. 8vo. 206 Bl. f 2-70.
Het Voorberigt van dit tweede stuk zal elken Godsdienstvriend een edel genoegen verschaffen, daar hij uit hetzelve mag vernemen, dat de Heer meeuse alle reden heeft, om God met blijdschap te danken voor het welgevallen, aan zijn werk bejegend, en wij ook loopen
| |
| |
hoog met hetzelve, en bevorderen gaarne deszelfs nog al meerdere verspreiding. Deze en gene uitdrukking, b.v. bl. 1 en 7, ‘hoe er sommigen,’ ezv. ‘mits geen Momus,’ ezv. speet ons, wij hopen ten onregte: de Schrijver heeft zich immers over geene ongunstige beoordeeling te beklagen? Wij weten daar niets van, en, zoo al, hij trooste zich met de goedkeuring, die en zijn oogmerk en zijne beantwoording aan hetzelve bij verstandige Christelijke vrienden des Vaderlands ondervinden mag. Het Koninklijk besluit, dat voortaan, in plaats van twee exemplaren van de Christelijke Zeevaart van westerman, per honderd koppen, één van dezelve, en één van dit Handboek, op de Oorlogsschepen zijn zal; en de bevordering van meeuse's doel door het Zendelinggenootschap te Rotterdam, en de Afdeeling van het Bijbelgenootschap te Maassluis (ware het ter navolging! door elk van beiden is voor 50 exemplaren ingeteekend): deze dingen zijn loons genoeg. Mogt maar gebruikt worden op de Oorlogsschepen, wat daar zijn moet! Het Reglement van 15 Mei 1814 toch schrijft den Bevelhebber van een Oorlogsvaartuig zijnen godsdienstigen pligt voor; en ‘hangt voor hem (zoo leest men hier naar waarheid, bl. 5) alles van de gehoorzaamheid der manschappen af, dan is het immers niet te denken, dat hij - een voorbeeld van ongehoorzaamheid geven zal’? Gode zij dank! er zijn, onder die Bevelhebbers, vrienden en beoefenaars der Evangelieleer, hoedanig de man is, aan wien meeuse de kennis van het aangetogene Reglement verschuldigd is. Waarom werd
zijn naam verzwegen? Om meer dan ééne reden spijt ons dat. Doch, mogten ook allen, die tot andere standen van Zeevarenden behooren, dit nuttig werk bezitten kunnen, dat, onder Gods zegen, zoo geschikt is, om hunne harten met de edelste aandoeningen te vervullen! Wij willen daartoe op hetzelve allen, die tot die standen in eenige betrekking staan, en alle Godsdienstleeraars, wier standplaats hen tot dezelve in betrekking bragt, opmerkzaam maken.
Was het eerste stuk in den doorgaanden vorm eener
| |
| |
Verhandeling gesteld, dit behelst Voorlezingen, niet, zoo als beloofd was, in den toon eens denkenden Christens, maar van Leerredenen, en wij nemen deze veranderlijkheid niet alleen niet kwalijk, maar oordeelen dezelve gelukkig. Die Voorlezingen, bij welke opgegeven wordt, wat kan gezongen worden uit de Psalmen en Gezangen, bij de Gemeente in gebruik, tot welke de Schrijver behoort, (ware een Godsdienstig Gezangboek voor Zeevarenden, tot onderscheidene Kerkgenootschappen behoorende, niet wenschelijk?) zijn zeer kort, zijnde de langste, en dit maar ééne, 12 bladzijden groot; zij betreffen gepaste onderwerpen, zijn goed gesteld, hebben elke eenen Bijbeltekst, welgekozen en kort en goed verklaard, aan het hoofd, en zijn twintig in getal.
I. Gods wijsheid, goedheid en alvermogen zigtbaar in de zee en hare volheid, Pfalm CIV:25, 26. II. Gods majesteit zigtbaar in het onweder, Job XXXVII:2-5. III. Gods grootheid en opperheerschappij over de winden der zee, Psalm LXXXIX:10. IV. Gods oog ziet, zijne hand vindt den zondaar overal, Jona I:1-16. De Schrijver houdt het boek van Jona voor een waar geschiedverhaal, en zegt, in eene noot: ‘Onbegrijpelijk is het, hoe eichhorn ter goeder trouw heeft kunnen schrijven, dat het niet zonder voorbeeld is in de geschiedenis, dat menschen, die in een' storm schipbreuk leden, op den rug van een zeemonster uit de baren aan strand zijn geworpen. Zeelieden! gij gelooft zoo iets even min als ik.’ V. Jezus een redder in nooden, Mark. IV:35-41. VI. De schipbreuk en beveiliging bij dezelve, Hand. XXVII:27-44. Deze tekst behaagde ons te meer, omdat niet alleen een moonen oudtijds het gansche geschiedverhaal, waartoe dezelve behoort, in zijnen Paulus onder de Heidenen, oversloeg, maar zelfs niemeijer het niet opnam, en hess er te weinig opmerkte, daar het voor de prediking, ook uit hoofde van het karakter van Paulus, even zoo belangrijk is, als het oorspronkelijke voor de studie des letterkundigen. De taal van Paulus, vs. 31, geeft meeuse aanleiding ter waar- | |
| |
schuwing aan zekere soort van lieden, voor welken van vs. 11 ook wel een goed gebruik noodig ware. 's Mans opheldering van het losmaken der roerbanden, met eene gissing omtrent het toenmalig maaksel der schepen, in eene noot medegedeeld, schreven wij gaarne af, zoo wij niet het boek zelve liever in handen zagen. VII. Vereischte dankbaarheid na verlossing uit gevaren, Jona I: 17, en II. VIII. Opwekking tot
stichtelijke overdenkingen bij stille nachtwachten, Psalm LXIII. 7. IX. De wonderdadige vischvangst, Joan. XXI:1-8. X. De van God afhankelijke zeeman, Psalm CXXVII:1, 2. XI. Jozua, een treffend voorbeeld voor krijgslieden, Joz. XXIV:15b. XII. Het leven des meuschen vergeleken bij eene zeereis, Psalm CXIX:19. Regt schoon. ‘Onzen Bijbel ongebruikt te laten, niet te houden voor het rigtsnoer van ons geloof en wandel, dit zoude even zijn, alsof een zeeman, bij al de gevorderde zeevaartkunde, kaart en kompas aan wal liet of niet gebruikte; hij zoude zich achttien eeuwen achterwaarts plaatsen,’ en wat er meer volgt. Heb dank, meeuse, voor zulke woorden van pas, van waarheid en nadruk! XIII. De zekerheid der opstanding, Openb. XX:13. Zeker de beste tekst op zee, over een onderwerp, dat hier regt bijbelsch behandeld wordt. XIV. Opwekking aan die gelooven, om hun geloof te beleven met een' Godverheerlijkenden wandel, Tit. III:8. Zóó moest de bedenking: ‘buiten Gods invloed kan een mensch niets doen,’ altijd zijn opgelost, als menigeen hier wel leeren mag, bl. 133. XV-XX. Op het feest van Jezus' geboorte; de herdenking onzer wegen, op den eersten of laatsten dag des jaars; het lijden van Jezus, te lezen op Zondag of Vrijdag vóór Paschen (in de aloude Zeevaart van westerman is ook eene voorlezing voor den Goeden Vrijdag); op het feest van Jezus' opstanding; op dat zijner hemelvaart; op het Pinksterfeest.
Deze Voorlezingen worden door eenige Gebeden, welker kortheid ons zeer beviel, en welker gering getal ons mede genoegen gaf, gevolgd: 't zijn gebeden vóór en na den gemeenschappelijken Godsdienst op de schepen;
| |
| |
voor 's morgens en 's avonds; een dagelijksch gebed; gebed bij storm; korte verzuchtingen bij dringend levensgevaar; eene dankzegging na uitredding; een gebed voor zieken of gekwetsten op de schepen; een vóór het aangaan van een' zeeslag, en eene dankzegging na een' gewonnen zeeslag.
Deze is de inhoud van dit stuk; en hierbij nu het eerste gevoegd, wat belangrijk werk dan, met welks voltooijing wij den ons geheel onbekenden man van harte geluk wenschen, en waardoor hij nog lange, nadat hij zal gestorven zijn, een heilrijk werktuig ten nutte zijner medemenschen wezen kan in de hand van dien God, wiens ook de zee is! Het strekt den Schrijver tot eere, dat hij, der belijdenis van het Kerkgenootschap, in hetwelk hij dient, getrouw, een boek geleverd heeft, dat voor alle Christenen tevens geschikt is. Wij hopen eerlang een' tweeden druk, zoo die nog niet bestaat, aangekondigd te zien, die ras moet uitverkocht wezen, en dan herstelle de Schrijver de in het eerste stuk ingeslopene feilen, waarvan zijn Voorberigt gewaagt; terwijl wij niet kunnen nalaten, hem opmerkzaam te maken op het een en ander in dit stuk, dat hij zelf beproeve, of het mis gesteld zij, of beter moete gezegd worden. Duister is ons, bl. 19, hoe God somwijlen stormen ezv. gebruikt heeft tot verderving van geheele vloten en schepen, en daardoor een Redder werd voor hen, die in benaauwdheid tot Hem zuchten. Moest daar niet bij ‘en geholpen werden’? Ald. ‘Hem alleen in nood en benaauwdheid aan te roepen;’ hiervan laat zich een nare volzin lezen, zoo eens achter ‘Hem’ en achter ‘benaauwdheid’ even opgehouden worde. Wij hebben God ergens een' verzoenden Vader genoemd gevonden; vergevensgezind is toch beter en algemeen nuttiger. Behoeft bij de melding der Charybdis en Scylla de toehoorder geen ophelderend woordje, bl. 114? Is het voorname oogmerk der taalgave bij de Apostelen wel geweest derzelver instaatstelling om tot allerlei volken te prediken, bl. 189? Ons dunkt dit wonder vooral ook belangrijk, als verheffing der Apostelen boven alle vroe- | |
| |
gere Godsgezanten; als treffend
bewijs, dat zij onmiddellijk van God ontvingen, wat zij hadden, en dat alle hunne bekwaamheid van Hem was; als zinnebeeld van de bestemming des Nieuwen Verbonds, of des Christelijken Godsdiensts, voor alle geslachten, talen, volken en natiën. Niet meer hebben wij in bedenking te geven, en vertrouwen alzoo geoordeeld te hebben, zoo als het belang van dit werk vereischte, dat heel wat afdingt op de bezwaren tegen den geest dezer Eeuw. Den gebruiker zij heil, den Schrijver eere! |
|