aangegeven toon, worden zij geprezen of gelaakt; en het doet Recensent genoegen, dat hij ten minste niet alles op een' heeten namiddag, pas na den maaltijd, gelezen heeft: hij had dan den schrijver ligt niet geheel regt gedaan.
Het boekje ziet er regt bevallig en gemakkelijk uit. Om het op reis of op eene wandeling mede te nemen; ook wel, bij het toilet, óf - hoe heeten die mooije dingen ook? in het boudoir, óf op de kanapé neder te leggen, tot eene versnapering, daartoe beveelt het zich in allen deele aan. En wij wenschen dit gebruik, niet alleen om der jonge dames, maar vooral ook om der heeren wille: want de auteur heeft het te regt op de spijtige schoonheden geladen, die, uit stouten moedwil, met de harten der brave jongens haar spel drijven. In het kort, het boekje is even fraai, als onderhoudend, leerzaam en stichtelijk; en het is nog maar een begin: hoe verder wij komen, hoe rijper vruchten wij hebben te verwachten. De schrijver, die, volgens het fraaije vignetje, nog gedurig bij zijne lamp zit, heeft gewis den keerkring des levens niet bereikt.
Wij zoude nu nog onderscheiden lof of bijzondere aanmerkingen moeten maken. Doch hiervoor zijn wij huiverig. Alleen twijfelen wij, of het overbrengen van krummacher's wonderbaar eenvoudige Parabels in verzen wel geraden is. Gemakkelijk schijnt anders de auteur te rijmen; schoon hij misschien, in den echten zin des woords, geen dichter is. Aardig zijn menigmaal zijne puntdichtjes en dergelijke, b.v. dit Grafschrift:
Dit graf, o wandelaar! is 't mijn';
o, Mogt het liever 't uwe zijn!
Als ook een ander, dat echter te lang is, om hier geheel te staan:
‘De rijm,’ zei Jan, ‘berust op 't innerlijk verband
Der woorden, die hem construéren.’ -
‘Gewis,’ zei Piet: ‘dus rijmt, bij voorbeeld, zand op strand,
Wijl 't zand de stranden moet forméren.’
‘Wel kom,’ zei Jan, ‘dat's klaar; - maar eeuw'ge vriendschap dan?
Wat ongezouten rijm op eeuwig!’ -
‘Neen,’ zei toen Piet: ‘zoe'n eeuw ge vriendschap, beste Jan,
Duurt lang; wekt slaap; men geeuwt - zoo komt van eeuwig geeuwig.’