kunnen overlaten. Op stijl en periodenbouw is mede vrij wat aan te merken. De aangewezene drukfeilen zijn ook niet de éenige, noch de meest zinstorende.
Het eerste Verhaal heet: De drie Broeders, of gevolgen van gierigheid, hoogmoed en wellust. Deze broeders waren zonen van denzelfden vader, maar van jongsaf van geheel verschillenden aanleg, en zoo ook ontwikkelt zich geheel hunne geschiedenis. Peter is de geboren gierigaard, en drijft deze ondeugd, bij grooten rijkdom, tot een geheel onnatuurlijk uiterste. Dan, bij een' gierigaard is bijna geene ondeugd een uiterste. Waarlijk, de vele aanwijzingen van het afzigtelijke der gierigheid had men hier gemakkelijk kunnen ontberen. Peter is de éénige der broeders, die niet tot verbetering komt. Hendrik was van jongsaf verschrikkelijk hoogmoedig; hij leerde ook niets van belang; en, daar hij door geldverspillingen, en het huwelijk met eene hatelijke adellijke, zijne hoogmoedige neiging wilde voldoen, en anderen tot zijne vereering dwong, werd hij natuurlijk arm en ongelukkig. Hoe hij echter met ééne honderdduizend guldens zoo veel kon uitregten, eene Baronij aankoopen, en vele landerijen, een geheel nieuw en prachtig huis aanbouwen, enz. zonder daarbij al zeer veel vroeger tot volslagene armoede te vervallen, zal wel voor velen, zoo wel als voor ons, een raadsel zijn. Van Karel werd ook niets goeds; naar zijnen aanleg werd hij een overgegeven wellusteling, die zijne gezondheid door den wellust, en zijn been ten gevolge van een tweegevecht, verloor. Toen deze beide broeders, door de zonderlinge wijze, op welke zij geld van Peter afdwongen, en eindelijk door de rijke erfenis van dien gierigaard, wederom hunne fortuin hersteld hadden, werden zij nog eenigermate betere en dragelijke, schoon altijd vroeg verouderde en ongelukkige menschen. Het doel van dit Verhaal is goed; maar wij houden hetzelve niet voor de meest doelmatige waarschuwing tegen gierigheid, hoogmoed en wellust.
De tegenhanger, of het tweede verhaal, Mededeelzaamheid, nederigheid en kuischheid getiteld, is eenigzins beter, en echter kunnen wij het van de gebreken van het eerste niet vrijspreken. Het is bij de lezing vrij wat meer onderhoudend, daar het door de lotverwisseling van den Graaf Elias van Groenendaal en diens zoon Willem veraangenaamd wordt. Deze Graaf en zijn zoon zijn de voorbeelden van mededeelzaamheid en nederigheid; terwijl niet alleen Willem, maar ook