waarde, ofschoon het, tot onze smart, uit een ander land in het onze, als het ware, eerst is overgeplant. Wij, Nederlanders, zijn, sedert een' geruimen tijd, de eenigste natie, die eene Faktorij heeft in Japan, en wier vlag aldaar, wat er ook heeft mogen gebeuren, is blijven waaijen: en de berigten van eenen inboorling van Nederland, omtrent een volk, zoo weinig bekend en zoo vreemd; berigten, door een langdurig verblijf en met zeldzame kunde en vlijt verzameld, en waarop Franschen en Engelschen beide den grootsten prijs gesteld hebben, - kunnen niet anders dan voor een echt vaderlandsch hart in Nederland zeer welkom zijn. Dank hebbe dus de Vertaler, die ons dezelve in onze moedertaal, althans gedeeltelijk, geeft! Wij wenschen, dat het vervolg niet lang achterblijve, en dat dit werk bij de Nederlanders het gunstig onthaal moge vinden, 't welk het allezins waardig is.
De Auteur is de Heer isaak titsingh, voorheen Opperhoofd van wege de Nederlandsche Oostindische Kompagnie bij de Faktorij in het Keizerrijk Japan. Hij was een Amsterdammer van geboorte, en na zijne terugkomst in zijne geboortestad zou hij voorzeker aldaar, ter eere en ten nutte zijner natie, zijne allerbelangrijkste berigten in orde hebben gebragt, indien niet de binnenlandsche onlusten hem genoopt hadden, in Parijs de gewenschte rust te zoeken, alwaar hij, in het begin van 1812, overleed. In zijn oorspronkelijk werk had hij de Tijdreken-, de Sterre-, de Geschied-, de Volks-, de Lands-, de Kruidkunde, de Feesten, de Plegtigheden, de Zeden, Gebruiken en Gewoonten der Japanners beschreven; een werk, waartoe hij door zijn langdurig verblijf in dat land, en als Hollander, boven andere natiën, de gelegenheid had, terwijl hij tevens die Hollandsche vlijt en dien ijver bezat, die genoegzaam waren, om die kunde, welke hij in het land zelve verkrijgen konde, nuttig te maken voor de wetenschappen. Dit zijn de woorden van den Hoogleeraar willmet, in deszelfs Schets van den staat der Oostersche Litteratuur in Holland in de acht-