niet te miskennen; het is eene aanwijzing, hoe het kwaad zijnen meester loont, ramp en ongeluk het hart verbeteren kan, en eene goede Voorzienigheid het kwade ten beste schikt. Waar is, hetgeen de schrijver zegt in het voorberigt, dat dit alles beter bij een geschiedkundig tafereel, en alzoo in levende voorbeelden, dan wel bij dorre redenering, wordt gevoeld en erkend; dan tevens is het waar, dat men zoodanig eene geschiedenis ligt verzieren kan, maar dat daarbij dan geenszins nog bewezen is, dat het werkelijk zoo toegaat in de wereld: voor al te in het oog loopende onwaarschijnlijkheden moet zich dan de verdichter wachten. Wij zeggen dit echter niet ten nadeele van dezen roman, in welken ons niets verhaald wordt, of het kon ten minste alzoo geschied zijn; evenwel vonden wij veel, dat al zonderling toevallig schijnt. Het eerste deel der geschiedenis is ook wat lang gerekt; en dit zeggen wij vooral om den schrijver, van wien wij meerdere lettervruchten verwachten, en dien wij daartoe wel durven aanmoedigen: bij eenige meerdere beknoptheid zal zijn arbeid voorzeker winnen. Men kan dit werk, zegt de schrijver, als een vervolg op zijne Christina aanmerken, en zal dan nu den daaruit reeds bekenden Frans genoegzaam gestraft vinden. Wij herinneren ons deze Christina niet zoo volkomen meer; maar dit werk was ons welkom, en wij houden hetzelve voor eene niet ongelukkig geslaagde proeve in het romantische vak, welke wij te danken hebben aan eene vaderlandsche pen. Wij houden ons overtuigd, en dit werk bevestigt het, dat onze vaderlandsche vernuften ook in dit opzigt zeer goed in de behoefte van ons lezend publiek kunnen voorzien; zoodat wij zoo vele vertalingen, als nog al gedurig het licht zien, zonder groot verlies wel konden ontberen. Wij kunnen het boek onzen jongelieden aanprijzen, daar het aangenaam onderhoud geeft, en goede aanwijzingen en lessen bevat; vooral ook het vertrouwen op de
Voorzienigheid bij den deugdzamen uitlokt en bevordert.
Wij twijfelen intusschen zeer, of, al leven wij dan nog onder het Fransche wetboek, eene minderjarige weeze bij ons wel gevaar loopt, dat men haar zoo onbedachtzaam een' onbevoegden en slechten voogd zal geven, die zoo geheelenal haar vermogen vervreemden kan, en zulks zonder dat er eenig verhaal is op den toezienden voogd. Dit ware inderdaad vreesselijk, en zou ons naar spoedige verandering van wetten nog te vuriger doen wenschen. Maar wij meenen, dat een toeziende voogd tot de noodige voorzorg allezins is geregtigd, en, bij verzuim, wel degelijk mede aansprakelijk is voor iedere schade. Doch dit slechts in het voorbijgaan, en opdat geene weeze, wie dit verhaal misschien in handen komt, zich noodeloos over haren voogd ontruste.
Bockbesch. No. VI, bl. 240, reg. 14, staat epiroötie, lees epizoötie. - No. VII, bl. 305, reg. 23, staat, in eenige afdrukken, choriale, lees enchoriale.