Overstroomingsdicht volstrekt niet gedacht, en aan hetzelve geene vroegere bijzondere eereplaats toegewezen hebbe. Ieder land heeft zijne stroomen, en de Romeinsche ausonius bezong, reeds vóór vijftien eeuwen, de Moezel en de zalmen, die in dezelve gevangen worden; maar geen land lijdt zoo veel aan overstroomingen als het onze, en geen volk heeft ons, voor zoo verre wij weten, het voorbeeld gegeven om dezelve te bezingen. Eene andere vraag is het, of deze Overstroomingsgedichten veel tot den luister onzer letterkunde bijdragen; want het schijnt een onderscheidend kenmerk van deze dichtsoort te zijn, dat zij doet geeuwen en insluimeren, en dat men onder zes van derzelver voortbrengsels naauwelijks één goed aantreft. De voor ons liggende stukjes bewijzen onwedersprekelijk de waarheid dezer stelling, en wij raden dus den toekomstigen schrijver van de Theorie onzer Nederlandsche Dichtkunst, om dezelve zeer eenvoudig, als vertegenwoordigers van het geheele vak, ten grondslag te leggen van de hoogwijze bespiegelingen, welke hij over het Ovêrstroomingsdicht zoude willen maken. Wij gelooven niet, dat het eindöordeel over het geheele genre alsdan zeer gelukkig zal uitvallen, maar vreezen zelfs voor dit of dergelijk vonnis: Wat iedereen meent te kunnen, die naauwelijks lezen of schrijven geleerd heeft, dat is geen beoefenen waard.
Wij hebben onszelven daar een weinig vooruitgeloopen, en reeds in onze deftige voorafspraak geen bijzonder gunstig oordeel over het grootste gedeelte dezer stukjes geveld. Nu, wij zouden het toch niet langer kunnen verzwijgen, dat de Heer meinsma niet alleen geen denkbeeld heeft van poëzij, maar zelfs niet van dragelijke versmakerij, en dat derhalve alleen zijn welmeenend doel, om de mededeelzaamheid zijner landgenooten ook voor het ongelukkige Drenthe in te roepen, lof verdient.
Ds. de jong, tweede Voorzitter van het Genootschap te Zwartewaal, dat eene zinspreuk voert:
Is hier ontwikkeling des menschen grootste taak,
Juist daarom lezen wij tot Nut en tot Vermaak.
uit welke men reeds den dichterlijken aanleg des geheelen dorps kan beoordeelen, maakt het toch veel beter; hij is zelfs niet ongelukkig in sommige korte tafereelen van nood