lijk niet alledaagsche verzen, de hartelijkste zegenwenschen uit over het Vorstelijke Paar. Moge zijn gedicht ook in Duitschland, vooral in Pruissen, verspreid en gelezen worden, en de onopgesmukte loftuitingen, aan onzen Koningszoon gegeven, dezen onzen naburen ten bewijze strekken, dat, indien zij ons een onwaardeerbaar geschenk geven in hunne beminnelijke Prinses, niemand waardiger was, om haar te ontvangen, dan wij, dewijl wij haar konden vereenigen met eenen Jongeling, zoo edel en verdienstvol als Prins frederik der Nederlanden.