| |
| |
| |
De Terugkomst van Ulysses, Treurspel, door J. Jabot. Te Amsterdam, bij A. Mars. 1823. In kl. 8vo. 78 Bl. f :-50.
Marco Bozzaris, of de Grieken. Historiesch Tooneelspel, door M. Westerman. Te Amsterdam, bij M. Westerman en C. van Hulst. 1824. In kl. 8vo. 47 Bl. f :-40.
Er zijn in de laatste jaren, van verschillende zijden, loffelijke pogingen aangewend, om ons nationaal Tooneel uit deszelfs diep verval op te heffen, en de vertalingen en navolgingen, welke bijna uitsluitend onze Schouwburgen hadden ingenomen, ten minste gedeeltelijk, voor oorspronkelijke stukken te doen wijken. Deze bemoeijingen waren ook niet geheel zonder vrucht. Sedert ons Koninklijk Instituut, meer bepaaldelijk voor het hoogere Trenrspel, eenen wedstrijd opende, welks uitslag tweemalen den tekst gegeven heeft tot zoo vele gegronde en ongegronde uitleggingen en aanmerkingen, schijnt nieuwe levenskracht ook dit gedeelte onzer dichterlijke letterkunde te bezielen; en de Amsterdamsche Schouwburg, welke in ons land bijna de éénige is, die door zijne hulpbronnen en inrigting den eernaam van nationaal Tooneel kan handhaven, schoon dan (al ware het alleen blijkens het ongelukkige Tempelfeest) ook geenszins bestuurd, als men zulks tot een der Natie en uit liefde tot de kunst zoude wenschen, toont insgelijks, sedert eenigen tijd, de loffelijke strekking, om deze nieuwe levenskracht zoo veel mogelijk aan te wakkeren en te verhoogen, door het opvoeren van nieuwe, oorsoronkelijke stukken, en door de aanmoediging, welke zij aan derzelver Schrijvers toekent. Wij verblijden ons hartelijk over deze aanvankelijke verbetering, welke ons ten minste eenige hoop doet voeden, dat het Tooneel bij ons eenmaal datgene worden zal, wat het worden kan en wezen moet, het hoofdkoor of het schoonste gedeelte van den tempel der dichtkunst, en eene kweekschool voor de edelste gevoelens der menschheid, voor deugd, zedelijkheid en vaderlandsliefde. Gaarne willen wij ook het onze bijdragen, om dit heerlijk doel te bevorderen, en onze belangstelling bewijzen, door de nieuwe, oorspronkelijke stukken, welke ten tooneele worden gevoerd, aan eene kritiek te onderwerpen, die door hare bescheidenheid den moed niet uitdooft, maar tevens door hare
naauwgezetheid al dat- | |
| |
gene aartoont, wat de schoonste der kunsten mogt ontsieren, en waarschuwt voor hetgene derzelver verderen opbloei mogt nadeelig zijn.
De Heer jabot, wiens naam wij ons niet herinneren immer in een onzer Tijdschriften of Jaarboekjes ontmoet te hebben, treedt op eenmaal te voorschijn met een Treurspel, dat wij voor geheel oorspronkelijk houden, en als zoodanig zullen beoordeelen, dewijl ons anders zeker eene kleine Voorrede van het tegendeel zoude hebben onderrigt. Waarlijk eene groote onderneming, die, bij eene niet geheele mislukking, aanspraak heeft op aanmoedigende toegevendheid. Hij koos zijne stof uit dat aloude, nog half met fabelen doorwevene, gedeelte der Grieksche geschiedenis, hetwelk zoo vele en zoo dikwijls behandelde onderwerpen aan de Treurspeldichters heeft opgeleverd, uit den Heldentijd door homerus bezongen. Deze keuze heeft hare voor- en nadeelen. Van de eerste willen wij alleen aanhalen de partij, welke hier van de Homerische gedichten getrokken kan worden; en van de laatste, de moeijelijkheid, om het eenvoudige dier tijden en het ruwe en onbeschaafde dier helden zoodanig te veredelen en op te sieren, dat het geheel behagen moge aan den verweekten en overkieschen smaak onzer dagen, zonder echter deszelfs oorspronkelijke en natuurlijke kleur geheel te verliezen; welk laatste zoo jammerlijk het geval is in de beste Fransche Treurfpelen, waar Achilles dikwijls verliefd is als een Romanheld van lafontaine, en waar de linnenwasschende Nausicaa, en Andromache, die hare flavinnen de wol toewoog om te spinnen, optreden als Prinsessen en Vorstinnen in onze tegenwoordige Europesche hoven. Doch deze onnatuurlijkste der ongerijmdheden is door de Fransche Wetgevers van den goeden smaak reeds zoo lang gewettigd geworden, dat wij het den Heere jabot ook volstrekt niet kwalijk kunnen nemen, als wij hem hooren gewagen van de pracht der hofhouding op het armelijke Ithaka, en Penelope, welke door haren zoon in de Odyssee naar hare kamer gezonden wordt, gelijk eene tweede Catharina hooren zeggen:
...... Ik leef voor huwlijksmin
En huisbelang niet slechts; neen, ik ben Koningin.
Mijn pligten staan gegrift op Vorst Ulysses kroon.
| |
| |
Waarlijk schoone verzen, op welke boileau zelfs niets te zeggen zoude hebben, maar die voor degenen, welke homerus lazen, altijd zonderling moeten klinken. Ondertusschen erkennen wij gaarne, dat dit gebrek, als in den aard des onderwerps liggende, onmogelijk geheel vermeden konde worden, en dat de Heer jabot zoo gelukkig geweest is in hetzelve minder tastbaar te maken, dat wij hierin zijnen smaak volmondig moeten prijzen. Maar ook het voordeel, dat deze stof hem aanbood, de onbelemmerde vrijheid om te putten uit den rijkdom der Homerische gezangen, heeft hij met niet minder smaak te baat genomen. Het verhaal van de avontuurlijke omzwervingen van Ulysses, dat de vermomde held zelf in het derde bedrijf aan zijne echtgenoote doet, bewijst zulks, gelijk ook de schoone beschrijving van den kamp, in welken Ulysses de feestvierende minnaars zijner gade vernietigt, in het vijfde bedrijf:
Een schrikbaar(lijk) wrekend God schijnt thans in hem gevaren.
Hij werpt, zoo scheen het, van zijn kruin een last van jaren
Met zijn armoedig kleed, en onder 't feestrumoer
Stort hij de pijlen uit den koker op den vloer
Voor zijne voeten uit. Men ziet den boog hem spannen, enz.
Uit eene vergelijking met den aanhef van het 22ste boek der Odyssee ziet men, hoe de Dichter de schoonheden van het oorspronkelijke heeft weten te waarderen en over te brengen.
Het plan van het stuk is geheel in den Franschen smaak, en volkomen ingerigt naar deszelfs ijzeren grondwet, de eenheid van handeling, tijd en plaats. Wij wenschen den Dichter hiermede geluk, maar hadden de twee laatstgenoemde eenheden liever minder gestreng in acht genomen gezien, indien hij daardoor hulpmiddelen had kunnen vinden, om de belangstelling der aanschouwers meer levendig te houden, door dezelve bij elk tooneel, bij ieder bedrijf hooger te doen stijgen, en eindelijk door eene verrassende ontknooping geheel te bevredigen. Onzes inziens zoude men dit groote doel van elk tragisch gedicht beter hebben kunnen bereiken, door Ulysses eerst op het midden des stuks te doen optreden, en de twee eerste bedrijven gevuld te hebben met eene schildering van den ongelukkigen toestand van Penelope, van de verwarring, die op Ithaka heerschte, en van de door elkander woelende intrigues der heerschzuchtige minnaars. Als
| |
| |
dan, op het beslissend oogenblik van de boogproef, welker uitslag het lot van Penelope en Ithaka moest bepalen, Ulysses geheel onbekend ware opgetreden, was er gelegenheid geweest, om den tragischen knoop vast genoeg zamen te vlechten, en hem vervolgens spoediger en verrassender te ontwikkelen. Thans, echter, opent Ulysses reeds het eerste bedrijf; en dit is het hoofdgebrek des stuks, de doodzonde tegen de regelen des Treurspels: want de tragische knoop, welke eerst op de expositie volgen moest en door dezelve worden voorbereid, is thans reeds gelegd, vóór dat de aanschouwer met den stand der zaken bekend is. Daarentegen is de eenheid van handeling goed gehandhaafd, en men vindt hier geene episodes of tusschenhandelingen, welke het belang verzwakken, door hetzelve te verdeelen, en welke meestal de onbekwaamheid des Dichters, om met één onderwerp de lange ruimte van vijf bedrijven te vullen, aantoonen. Eene andere hoofdzaak des Treurspels, de karakterteekening, is minder gelukkig uitgevallen. Ulysses, de eigenlijke held des stuks, komt op verre na niet genoeg uit; hij laat zich geheel door zijnen vertrouwde Medon besturen, en wordt in de schaduw gesteld door Antinous, den voornaamsten onder de minnaars van Penelope, een waarlijk tragisch karakter, eerzuchtig, stoutmoedig en oploopend. Telemachus is insgelijks oneindig belangwekkender geteekend dan zijn vader, en deze is toch het middelpunt des stuks, de hoofdpersoon, die alles moest overschaduwen, maar die thans door zijne middelmatigheid zondigt tegen eenen tweeden hoofdregel der tragische kunst.
Deze weinige aanmerkingen (wij hebben ons slechts tot die van het grootste gewigt bepaald) bewijzen, dat de aanleg en het plan van dit nieuwe Treurspel in geenen deele onberispelijk, maar ook in geenen deele onverdienstelijk zijn. Thans nog een enkel woord over de dichterlijke uitdrukking. Dezelve verraadt, over het algemeen, een nog weinig geoefend talent, dat echter door vlijtige beschaving en studie eenmaal heerlijke vruchten kan dragen. De hoogere toon, welke het Treurspel voegt, is niet overal zoo goed gevat, als b.v. op bl. 32:
Vraag naar geen dorrend blad, dat wegstuift voor de winden!
Er zijn rampzaligen, tot enkel leed gebaard,
Vervolgd door 't Godendom, verworpen door hee! de aard', enz.
| |
| |
Niet zelden ontbreekt gespierdheid en kracht. Dichterlijke beelden, vergelijkingen en wendingen vindt men schaars; en de stijl is te dikwijls prozaïsch. Zulke misslagen, als op bl. 3:
Dat zij, Eumeus, wie der Goden schild bedekken,
voor bedekt, hebben wij, wel is waar, nergens meer ontmoet, doch daarentegen ginds en elders verkeerde uitdrukkingen, b.v. bl. 12:
Verijdeld werd alzoo der boozen kloek verstand.
Men verijdelt geen verstand, maar wel een' toeleg, aanslag, enz.
Verhaal toch, hoe 't verging, (bl. 71,)
(voor afliep, gebeurde) dat geheel onhollandsch is. Daarenboven heeft de Heer jabot zich drie gebreken aangewend, welke in onzen dichtstijl volstrekt niet kunnen worden geduld, doch welke het hem gemakkelijk zijn zal te vermijden: 1o. Hij geeft zich toe in stijve inversies of omzettingen:
(Bl. 3.) Dat steeds blijf onbezwalkt de eer van uw' grooten naam.
(Bl. 24.) Het staatsbelang zal van 's volks opstand zijn de leus.
2o. Hij laat telkens het vereischte onbepaalde lidwoord weg:
Aan Proteus, wigchelaar, ontglipte. (Bl. 13.)
Weêrhield Ulysses. (Bl. 13.)
Geen schamel kleed kon hem ooiteerlijk hart verbergen. (Bl. 31.)
Om hem, als windstreek dient, enz. (Bl. 33.)
3o. Hij gebruikt geheel gelijkluidende rijmen (rimes riches), welke wij gaarne aan de Franschen overlaten:
beleid. } Bl. 20. |
besluitloosheid. } Bl. 23. |
leidt. } Bl. 20. |
waardigheid. } Bl. 23. |
Wij zijn bij de beoordeeling van dit Treurspel wat uitvoeriger dan naar gewoonte geweest, dewijl ons de bloei der hoogere Tooneelpoëzij bijzonder aan het hart ligt, en wij in den ons geheel onbekenden vervaardiger den gelukkigsten aanleg meenden te bespeuren, om denzelven te bevorderen; waarom wij volgaarne het onze wilden toebrengen,
| |
| |
ten einde hem te vaster te doen voortwandelen op het regte spoor, dat hij is ingetreden. Met den Heer westerman, die, schoon algemeen als Dichter bekend, een bijpad is ingeslagen, dat velen, en ook wij, voor eenen dwaalweg houden, zullen wij de zaak spoediger afhandelen.
De heldhaftige overwinning, door bozzaris op de Turken bevochten, en met zijnen dood gekocht, is geen onderwerp, geschikt voor het eigenlijk Treurspel; zij is niets dan een eenvoudig oorlogsfeit, zeker dubbel waardig om bezongen en vereeuwigd te worden, en hetwelk men, des noods, tot de ontknooping eener tragische handeling konde bezigen, b.v. de bevrijding van Griekenland; doch mist vele vereischten, welke tot de goed geordende fabel eens Treurspels noodig zijn. De Heer westerman schijnt dit te hebben ingezien, en noemt derhalve zijn stuk een Historisch Tooneelspel; wij zouden hetzelve liever met den naam van een Melodrame in drie bedrijven bestempelen. En zeker, beschouwd als zoodanig, als een dramatisch tafereel eener pas voorgevallene gebeurtenis, heeft hetzelve vele verdiensten. Alleen is de voorstelling in het tweede bedrijf wat onnatuurlijk; het overvallen en vermoorden der Turksche grooten in de tent des Pachas is niet op de waarschijnlijkste wijze geschilderd; die lange redeneringen, tot welke aan den Pacha bij de algemeene verwarring zoo veel tijd en rust gegeven worden, zijn vrij ongepast, wanneer men bedenkt, dat in dergelijke omstandigheden het middelpunt des legers, waar zich gewoonlijk het verblijf des Opperbevelhebbers bevindt, de algemeene verzamelplaats zijn moet, en dat dáár de strijd zeker het hardnekkigst moet woéden. Hier, intusschen, vloekt en scheldt de Turk, bij zijne eigene tent, zoo op zijn gemak, alsof de diepste vrede rondom hem heerschte. Maar de karakters zijn goed, zelfs dichterlijk geteekend. In bozzaris en zijne echtgenoote zien wij de beeldtenis van een heldhaftig, op God vertrouwend huwelijkspaar; de man heeft zijn bloed en de vrouw het leven haars echtgenoots veil voor de goede zaak; hij blaast den adem uit met de heilbede voor Griekenland op de lippen, en haar kan alleen de gelofte, om haren zoon tot eenen verdediger van zijn land en tot eenen
wreker van zijnen vader op te voeden, beletten, den dierbaren echtgenoot in het graf te volgen. Mitellius is de vrome, maar tevens dappere priester, voorgaande in het gebed zoo wel, als in den strijd; terwijl de laatdun- | |
| |
kende en bloeddorstige Pacha, tegen deze personen overgesteld, des te treffender en schrikkelijker uitkomt. De dichterlijke uitdrukking is, over het algemeen, gespierd, na aftrek van sommige prozaïsche plaatsen, van welke er eene den Pacha in den mond gelegd wordt:
Wat wil 't verstrooid geslacht (de Grieken), dat leeft in ergernis,
Daar zelfs hun leven slechts een gunst des Sultans is,
Voor schattingen gekocht? En waar zijn ooit gebleken
Die deugden, waar hun mond niet aflaat van te spreken,
Door Iza hun geleerd! Wat zien wij anders toch
In hen, dan loosheid en 't arglistigste bedrog? enz.
Dit is geene poëzij, welke wij van eenen westerman verwachten. Hij schijnt in dit stuk eenen bijzonderen smaak te vinden in het woord ergernis, dat wij meermalen aantreffen; onder anderen nog eens:... ‘een volk, gehoond met ergernis;’ hetgeen wel evenzeer ter liefde van het rijm zijne plaats zal gekregen hebben, als versmoren in dezen regel: ‘Dat nooit zijn hart de deugd versmoor.’ Nog stuiten wij op een paar plaatsen, welke, waarschijnlijk door drukfouten, waarvan dit stuk vooral in eene ruime en ergerlijke mate voorzien is, onverstaanbaar zijn, of die anders ten minste eene allerellendigste constructie hebben:
........ Het hooggewijd verlangen
Is, dat ik hem weêr trouw het waagstuk zal bestaan,
Opdat hun moed niet dole in 't duister voor zal gaan. (Bl. 13.)
........ Ziedaar den waren herder!
Eerwaarde u gelei strekt zich mijn uitzigt verder. (???)
Gaarne wilden wij, tot vergoelijking onzer aanmerkingen, ook de eene of andere dichterlijke passage, en wij vonden er vele, uitschrijven, doch de plaats ontbreekt ons; anders hadden wij daartoe gekozen de treffende en woest verhevene uitboezemingen van den overwonnen' Pacha in het zevende tooneel des tweeden bedrijfs. Dergelijke schoonheden hebben zeker veel bijgedragen tot het gunstig onthaal, hetwelk dit stuk bij de vertooning mogt genieten; en wij hopen, dat die gunstige opname den verdienstelijken westerman zal aansporen, om zijne belofte gestand te doen, en zijn talent, steeds met beteren uitslag, aan de Tooneelpoëzij te besteden. |
|