gaarne dat meerdere. In verdere ontwikkelingen van dit of eenig ander opgemerkte te komen, laat de plaats thans niet toe.
2. Een aangenaam woord van eenvoudige stichting, door den zoon, leerling, ambtgenoot en opvolger, op het overlijden van zijnen waardigen vader enz., in zijne eerste predikbeurt daarna, toegepast. Ten aanzien der uitlegging van den tekst meent de Hoogg. steller, dat men het gebouw en huis, hier vermeld, bepaaldelijk moet verstaan van het ligchaam, dat wij in de toekomst zullen bezitten. Ondertusschen staat hij niet toe, dat de Apostel, uitsluitenderwijze, van den staat na de opstanding spreekt; en alzoo rijzen hier nog al zwarigheden. Hij beweert wel zeer te regt, dat de H. Schrijvers die verschillende tijdperken niet zoo naauw onderscheidden, maar alles meer met éénen blik omvatteden, en dat wij dus hunne woorden te dezen aanzien ook niet op de goudschaal van latere stelsels moeten wegen; maar, wat men ook zegge, en hoe zeer wij ook de zwarigheden hiertegen geenszins ontveinzen, zoo lang men de hope der onsterfelijkheid niet tot de opstanding ten laatsten dage bepaalt, zal men bij dit punt altijd onontwijkbare struikelblokken aantreffen.
Doch dit in het voorbijgaan. De toekomst zelve zal alles best ophelderen. Wij lazen verklaring en aanwending met uitnemend genoegen. Heldere denkbeelden, kunstelooze en echter kiesche en schoone inkleeding, warmte en hartelijkheid, bij de geregeldste orde. In het bijzonder behaagde ons ook de wijze, op welke hij het tot zijn laatste deel uitstelt, om van den overledenen te spreken, en dit dan ook zoo rond, zoo eenvoudig, zoo vereerend voor denzelven doet, als hemzelven inderdaad tot geene mindere eere verstrekt. Wij begrijpen dan ook ligt, dat dit stuk eenen allergunstigsten indruk maakte, en eerst het aanzoek, daarna den onweêrstaanbaren drang van velen bij den jongen Hoogleeraar te weeg bragt, om hetzelve uit te geven. Wij verheugen er ons in, en dachten, bij het lezen: Zou de oude solon ligt ook dien man niet