Menschlievendheid. Dichtstuk door Cornelis Loots, Ridder enz. uitgesproken in de Maatschappij, Felix Meritis, den 9 Maart 1825. Te Amsterdam, bij J. van der Hey en Zoon. 1825. In gr. 8vo. 15 Bl. f :-25.
Wilden wij het gemakkelijk voorbeeld van een' onzer ambtgenooten navolgen, en maar vlugtig nederschrijven: dit dichtstuk is van onzen loots; dat is genoeg gezegd, dan hadden wij nu reeds afgedaan. Wij gelooven echter niet, dat het publiek met eene dergelijke voorproef gediend is, welke alleen op den naam van den fabrikant, en niet op de waarde van het fabrikaat zelve ziet, en zullen er dus in weinige woorden onze beoordeeling bijvoegen. Dit dichtstuk, ter gelegenheid van den jongsten verschrikkelijken Watervloed vervaardigd, strekt voornamelijk tot openlijke eerbewijzing aan twee, in Amsterdam gevestigde, weldadige en zegenrijke inrigtingen; het loffelijk Collegie Zeemanshoop, dat zich in den laatsten nood zoo zeer onderscheiden heeft, en de Reddingsmaatschappij, van welke men zich zoo veel goeds beloven mag. De dichttrant is krachtig, maar ruw, door de menigvuidige inversies en de gewrongene zamenstelling van sommige zinsneden; b.v.
Zoo vindt de dichter schoon bij schoon
In keur, om nieuwe tooi te geven,
Aan 't beeld, waarin, hoe hoog verheven,
De schepper stelt zich z elv' ten toon.
Doch over het algemeen zijn de coupletten voortreffelijk, en zouden, bij eenige meerdere beschaving, meesterlijk genoemd mogen worden; maar loots schijnt, bij zijnen rijkdom aan gaven der natuur, de hulp der kunst te verachten, en dit is dubbel jammer; want hetgeen thans reeds zoo schoon is, zoude dan nog schooner wezen. Hoort slechts:
Neen, geen begin is aan uw dagen!
Er is geen tijd dat gij niet waart,
Geen leering bragt u over de aard,
Geen mond hadt gij ter hulp te vragen,
Geen' zang van priesterlijken Bard;
Want gij, gij waart alreê geboren
En deedt uw eigen eerdienst hooren
Bij 't eerste slaan van 't menschlijk hart.