De Nagedachtenis van Johan Melchior Kemper, plegtig gevierd op den 17 December 1824, in de Maatschappij Felix Meritis, door H.H. Klijn, J.H. van der Palm en B. Klijn, Bz. Te Amsterdam, bij J. van der Hey en Zoon. 1824. In gr. 8vo. XII en 106 Bl. f 1-20.
Kemper's onverwachte en plotselinge dood was een onherstelbaar verlies voor geheel Nederland; en daarom voegde het aan de hoofdstad des Rijks, aan Amsterdam, om het eerst eene plegtige hulde aan zijne nagedachtenis toe te brengen, en zelfs de stad zijner woning, Leiden, aan welke hij door zoo vele banden verbonden was, daarin voor te gaan. Hierdoor bleek het, dat wij in hem niet slechts den edelen Mensch, den beroemden Geleerde, den onvergelijkelijken Hoogleeraar betreurden, maar tevens en voornamelijk den alles opofferenden Burger, den moedigen en nooit volprezen' Hersteller en Bevestiger van ons Volksbestaan, van onze Onafhankelijkheid. Ware zijn lijkfeest alleen te Leiden gevlerd, dan zoude hetzelve, hoe hartelijk en plegtig ook, schijnbaar alleen eenen Geleerde gegolden hebben; doch den Redder des Vaderlands moest de hoofdstad het eerst de hulde des algemeenen rouws toebrengen. Eere zij der Maatschappije Felix Meritis, voor de gepaste, de plegtige, ja de voortreffelijke wijze, waarop zij dezen pligt vervulde! Drie der vertrouwdste Vrienden van den Onvergetelijken werden door haar uitgenoodigd tot de treurige, maar eervolle taak, om den omvang van zijne waarde te schilderen, en de grootheid van ons verlies te bezingen. Drie Vrienden van kemper - en kon kemper andere Vrienden hebben, dan mannen, edel van hart en uitmuntende door talenten? - traden er op: Nederlands eerste Redenaar, en de twee Broeders, reeds zoo lang onder onze krachtigste, onze wijsgeerigste Dichters geteld. H.h. klijn opende de treurige plegtigheid: in eenen aandoenlijken rouwzang schilderde hij de grootheid van het verlies, door Vaderland en Menschheid, door Hoogeschool, door Huisgezin en Vrienden in kemper geleden. Toen schetste van der palm den Vereeuwigden in al deszelfs voortreffelijkheid, en toonde ons,
met de edele eenvoudigneid van zijne welsprekendheid, in hem het beeld van den waarlijk grooten man, wiens kenschetsende trek daarin be-