Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1825
(1825)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijWijsgeerige Verhandelingen van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem. Isten Deels 2de Stuk. Verhandeling ter beantwoording der vrage: Kan de Armoede in Europa inderdaad met grond worden toegeschreven aan eene te groote bevolking, in evenredigheid der middelen van bestaan? Zoo ja, welke zijn dan de meest doelmatige middelen, om den voortgang der bevolking te beperken, wanneer de middelen van bestaan voor alle Ingezetenen ontoereikend zijn? Door B. Scherenberg, te Utrecht, en Mr. H.W. Tydeman, Hoogleeraar te Leiden. (Aan welken, op den 20 Mei 1820, de gouden Eereprijs is toegewezen.) Verhandelingen over hetzelfde onderwerp van H.H. Rau, Professor te Erlangen, en Frederik, Graaf van Skarbek, Doctor in de Wijsbegeerte en Professor te Warschau. Te Haarlem, bij de Wed. A. Loosjes, Pz. In gr. 8vo. 299 Bl.De vraag, wier beantwoording het onderwerp van dit boekdeel uitmaakt, werd door de Hollandsche Maatschappij in het drukkende jaar 1817 uitgeschreven, naar aanleiding van het veel geruchts makende werk van malthus over de bevolking: Essay on the Principles of Population, hetwelk, de onevenredigheid tusschen de vermenigvuldiging des menschdoms en van de levensmiddelen vaststellende, de eerste zóó wil beperken, dat niemand zijns gelijken mag voortbrengen, dan die berekenen kan, hem in goede omstandigheden te zullen achterlaten. Dit heet zekerlijk de zaak in het hart aantasten en de bron der armoede stoppen! Doch deze vrees voor overbevolking is niet nieuw. De bewoners van het eiland Ceos in den Archipel, landgenooten van den dichterlijken Wijsgeer simonides, koesterden dezelfde vrees als de Heer malthus; doch zij verschilden in de middelen tot voorkoming van het gevreesde kwaad. In plaats van de menschelijke voortteling bij den oorsprong te bezwaren, verkozen zij liever het fabrikaat te belasten, en deden alle oude lieden boven de zestig jaren dolle kervel drinken, opdat | |
[pagina 251]
| |
de anderen genoegzaam levensmiddelen mogten hebben. De gronden van deze wet strookten dus volmaakt met den geest van malthus. Het was: Die niet goed kan leven, leve niet in ellende!Ga naar voetnoot(*) De Heer malthus is zoo verlegen voor hongersnood, dat pest, oorlog en dergelijke rampen hem welkom zijn, en hij met eene filozofische hardvochtigheid aanraadt, om de kinderen der armen aan hun lot over te laten, dat is, van honget te laten sterven!! En dit onchristelijke, barbaarsche stelsel heeft in de negentiende Eeuw toejuiching en lofredenaars gevonden! Met regt derhalve riep de Hollandsche Maatschappij van hetzelve een opzettelijk onderzoek in. Wij verheugen ons hartelijk, dat, van de drie ingekomene antwoorden, het eerste, met goud bekroonde, het werk van twee onzer Landgenooten is, en boven de twee andere, en in grondigheid, en in duidelijkdeid, en in geleidelijkheid van ontwikkeling, op eenen afstand geplaatst is, die naauwelijks vergelijking toelaat. Dit antwoord bevat niet alleen in 't algemeen eene wederlegging van het gedrogtelijke stelsel van malthus, maar het treedt ook in kleine bijzonderheden, om aan te toonen, dat in geen land van Europa (Zwitferland en Noorwegen misschien uitgezonderd) vrees is voor overbevolking, of eene nadeelige balans tusschen den voorraad der levensmiddelen en de menigte der verteerders; en die beide landen kunnen immers gemakkelijk door de overigen worden gevoed? Inderdaad bestaat de groote misslag van malthus c.s., dat zij ieder land als een gesloten geheel beschouwden, hetwelk geene gemeenschap heeft met andere gewesten des Aardbols. Doch ondersteld zelfs, dat geheel Europa, en ieder gedeelte van hetzelve, overbevolkt ware, welke verbazende landstreken bevat dan nog Azië, Afrika, Australië en vooral Amerika niet, die eene bevolking gelijk de Europesche zouden kunnen bergen! Alle vier de Schrijvers verkiezen dus ook boven den wreeden raad van malthus het gewone hulpmiddel der Ouden, in gevallen van wezenlijke schaarschheid: Kolonisatie. Doch beschouwen wij de drie Verhandelingen wat van naderbij. De Heeren scherenberg en tydeman, beiden als Staatshuishoudkundigen met roem bekend, welke wetenschap laatstgemelde op de Leidsche Hoogeschool onderwijst, heb- | |
[pagina 252]
| |
ben het eerste en verreweg uitgebreidste antwoord op de voorgestelde vraag gegeven. Na eene korte opgave der gronden van malthus, en aanwijzing (bij voorraad) van derzelver eenzijdigheid, wordt de vraag opzettelijk behandeld: ‘Bestaat er gebrek aan levensmiddelen, en moet men aan de schaarschheid derzelven, en aan de onmogelijkheid om die te vermeerderen, de armoede toeschrijven, waaronder eenige landen gebukt gaan, en waardoor in andere de uitbreiding der bevolking wordt tegengehouden?’ Eene Verhandeling in het tijdschrift de Star had, namelijk, gesteld, dat de hoeveelheid van levensmiddelen, thans in Europa voorhanden, de vertering niet te boven ging, en door gewone middelen niet noemenswaardig kon worden vermeerderd. De wederlegging van dit gestelde en de voor hetzelve aangevoerde gronden door de Verhandelaars is zeer juist en naauwkeurig; doch de ondervinding heeft hetzelve nog beter weêrlegd. Niet alleen gaat, ten gevolge van verscheidene vruchtbare jaren, de hoeveelheid van levensmiddelen thans verreweg de consumtie te boven, maar men klaagt van alle zijden, gelijk in 1816 en 1817 over schaarschheid, dus nu over te grooten overvloed, die den landman in den grond helpt; en dus wordt het stelsel van malthus, dat er in den gewonen loop der Natuur altijd hongersnood voor de deur staat, door de Voorzienigheid op de blijkbaarste wijze gelogenstraft. Hierop volgt eene opgave der voornaamste stelsels van landbouw bij de onderscheidene Volken, zoo als: aartsvaderlijke, waarin de eigenaar zelf met de zijnen den grond bouwt; landbouw door slaven, gelijk te Rome in deszelfs verval, (waartegen de edele gracchussen het land vergeefs zochten te beschermen, doch als slagtoffers der groote bruikers vielen;) landbouw om het halve gewas, waarin de bruiker de vruchten met den eigenaar deelt, voordeelig of schadelijk, naar mate der voorwaarden, (deze wijze van bouwing heeft meest in Italië plaats;) landbouw door heerendienst, en door lijfeigenen, aan hoofdgeld onderworpen, beide in het Oosten van Europa, waar nog de slavernij bestaat, in gebruik, allerverderfelijkst voor het welzijn van den Landbouw en van den Staat; landbouw door verpachting, zeer verschillend, naar mate de verpachting in het klein en tot eigen gebruik, of in het groot, enkel om voordeels wil, wordt gedreven; (de eerste, namelijk, verschilt niet veel van den aartsvaderlijken | |
[pagina 253]
| |
landbouw; de tweede, die meest door daglooners gedreven wordt, verwijdert de kleine pachters van den grond, doet den ploeg over hunne huizen gaan, en plaatst daarvoor daglooners, welke veel schadelijker zijn voor den Staat, daar zij geen eigendom hebben en al ligt tot ellende vervallen, zoo als blijkt aan den omtrek van Rome, die daardoor tot eene woestijn is geworden;) en eindelijk landbouw door erfpacht, zeer geschikt voor onbebouwde gronden. - Deze voorafgaande beschouwing wordt opgevolgd door die der onderscheidene landen van ons Werelddeel, met betrekking tot de meerdere of mindere hoeveelheid van levensmiddelen, door dezelve voortgebragt. Eene zeer gemakkelijke tabèl geeft hierbij een overzigt van de grootte, bevolking, en de onderlinge verhouding van beide, alsmede van den uit of invoer der granen. Niet alleen ons geheele Koningrijk zamengenomen kan vreemden invoer missen; ook de Noordelijke gewesten alleen zijn in dit geval; bij de aanzienlijke bevolking van ons land wordt zelfs nog uitgevoerd, en men zoekt tegenwoordig den invoer van buiten te stremmen. Dat Engeland mede geen gebrek heeft, blijkt uit deszelfs Korenwet, die tegen vreemden invoer gerigt is; doch de landbouw zou nog veel voordeeliger kunnen zijn, wanneer het land niet het eigendom ware van weinigen, zoodat genoegzaam alle de boeren slechts pachters (farmers), en wel pachters in het groot zijn; hetwelk niet alleen in Engeland zelve het aantal armen (welke de gemeente onderhouden moet) tot eene verbazende hoogte heeft doen rijzen; maar de bevolking van Ierland, die ter prooije is aan onderpachters uit de tweede of derde hand, is daardoor, in een vruchtbaar land, hetwelk zelfs uitvoeren kan, tot de diepste laagte gezonken. De heillooze wet van het majoraat, die alle de landerijen aan den oudsten zoon verzekert, heeft tot deze opeenstapeling van groote landgoederen de meeste aanleiding gegeven; en het ontbreekt in Engeland niet aan verdedigers derzelve, welke, in den geest van malthus, bij eene voortgaande smaldeeling van land onder alle de zonen des huisgezins, eindelijk den tijd zien geboren worden, waarin elk slechts eenige voeten gronds zal bezitten. Zij willen dus liever den luister der geslachten ophouden, en berispen de Franschen geweldig, bij welke die gelijke verdeeling sedert de Omwenteling door de wet is vascgesteld. Doch de verbazende aanwas van den landbouw in Frankrijk sedert de Omwenteling, die de Regten van Eerst- | |
[pagina 254]
| |
geboorte vernietigde, moest hen van het tegendeel overtuigd hebben. Het waren deze majoraten, die ook in Spanje den akkerbouw zoo ongemeen deden verkwijnen; de Cortes ruimden dezen hinderpaal weg, doch dezelve is thans in volle kracht hersteld. Wij zullen de geleerde Schrijvers niet verder op hunne landbouwkundige reis door Europa volgen, noch naar Portugal, waar alle granen bijkans uit Engeland ingevoerd worden, noch naar Italië, waar de landbouw om het halve gewas, wegens drukkende bepalingen, in Napels en Sicilië armoede, in Opper-Italië welvaart doet ontstaan, noch naar het in zoo vele kleine Staten versnipperde Duitschland, noch naar Hongarije, waar de slechte maatschappelijke inrigtingen zelfs den heerlijksten grond gedeeltelijk tot woestheid veroordeelen, noch naar Deenemarken of Zweden, alwaar de landbouw in de jongste tijden zeer is toegenomen, noch naar het uitgestrekte Rusland, alwaar dezelve veel bloeijender kon zijn zonder de lijfeigenschap, of zelfs naar Turkije, waar de slechtstmogelijke Regering dien in den ellendigsten toestand doet verkwijnen. In alle deze landen worden, bij meerdere of mindere bevolking, toch altijd genoegzame levensmiddelen voor die bevolking gevonden, het zij dezelve, onder het genot van burgerlijke vrijheid en eigendom zeer vermenigvuldigd, ook des te meer vlijt aan den grond besteedt, het zij onderdrukking de ontwikkeling zoo van den landbouw als van de bevolking belet, maar dan tevens door vrucht-arbeid nog altijd het noodige biedt aan de dungezaaide volksmenigte. Europa is dus niet overbevolkt, en de behoedmiddelen van malthus komen niet te pas. Maar nu doet zich eene tweede, hoogstbelangrijke vraag op. Zijn die levensmiddelen genoegzaam gelijk verdeeld, dat elk zijn bestaan kan vinden? Deze beantwoorden de geëerdé Schrijvers, natuurlijk, ontkennend, en vinden dan de gronden der armoede hoofdzakelijk in de groote liggende gronden, welke bij een gedeelte des volks de schatten opeenhoopen, en het andere in behoefte laten verkwijnen (gelijk in Polen). Groote bevolking, met welvaart gepaard, kan alleen door de smaldeeling der grondeigendommen in kleine gedeelten plaats hebben. De ophooping der kapitalen bij enkele schatrijken, en de invoering der werktuigen in de fabrijken, die aan zoo vele handen het brood ontnemen, terwijl zij de markt overvoeren, en dus ten slotte aan het fabrijkwezen den | |
[pagina 255]
| |
doodsteek zullen geven, zijn mede oorzaken der armoede. De laatste bijzonderheid wordt ook door de beide andere Schrijvers aangedrongen; en inderdaad, de gevolgen der machinerie, ook voor ons Vaderland, zijn niet te miskennen. Men zie slechts rond in onze fabrijksteden. Eindelijk geven de Schrijvers nog eenige middelen op ter verdere stuiting der armoede. Niet het onzedelijke, onregtvaardige verbod des huwelijks voor mingegoeden, hetwelk hier in al zijne naaktheid wordt ten toon gesteld, maar vermindering der staande legermagten, - meerdere vrijheid van handelgemeenschap der volken, - belastingen op de machines in de fabrijken, - het nemen van wetgevende bepalingen, om de ophooping der kapitalen bij particulieren te beletten, - spaarbanken, - middelen tot wering der dronkenschap bij het volk, en tot verzachting der reeds bestaande behoefte, - een goed armenbestuur, - armenfabrijken, (een betwist en teeder punt, waaromtrent ons de Schrijvers nog niet overtuigd hebben, dat men niet, zoo doende, bestaande instellingen zal benadeelen, of, wanneer men tegen de machinerie moet kampen, dat men niet spoedig bezwijken zal) - het verschaffen van gezonde en goedkoope spijs aan de armen, - en eindelijk, in geval van nood, het afzenden van volkplantingen naar andere werelddeelen. In het verslag dezer meesterlijke Verhandeling, die ons ten minste door de klem en bondigheid harer redenen ongemeen behaagd en volkomen overtuigd heeft, zijn wij, uit hoofde van het gewigt der zaak, eenigzins uitvoerig geweest. De tweede, door den Hoogleeraar rau, te Erlangen, steekt daarbij zeer af. Wij missen daarin helderheid van denkbeelden, rijkdom van zaken, eenvoudige en gemakkelijke schikking. Hij helt over tot de zijde van malthus, schoon deszelfs overdrijving afkeurende. Zijne redeneringen zijn te ingewikkeld, dan dat wij daarvan hier eene schets zouden kunnen geven, en menigmaal is de stijl hard en moeijelijk. Men oordeele uit het volgende staaltje: ‘Maar zoo het moeijelijk is, in betrekking met andere landen, de onderscheidene takken van nijverheid bij derzelver, tot dus verre plaats hebbende, levendigheid te bewaren, of nieuwe takken voort te brengen; de opwekking van alle de, in het land zelf, aanwezige, maar slapende krachten, biedt, en des te zekerder, een onuitputbaar hulpmiddel aan, om de handen, die alleen uit gebrek van gelegenheid | |
[pagina 256]
| |
tot den arbeid, al bedelend werkeloos blijven hangen, werk te verschaffen.’ Het is thans bij de Duitschers wel Mode, slecht te schrijven; maar de Vertaler behoeft dat toch niet na te volgen. Nogtans heeft ook deze Verhandeling haar goeds, onder anderen de raad tot voorzigtige herstelling der gilden: de drijfveer echter bevalt ons minder; het is de zucht om de huwelijken bij den gemeenen man te beletten. Ook der Heer rau verkiest de landverhuizing, als een middel (volgens hem) om de overtollige bevolking een' uitweg te verschaffen; iets, 't welk in allen gevalle veel zedelijker is, dan het middel van malthus. De laatste Verhandeling, van eenen Pool, den Graaf van skarbek, te Warschau, even als de tweede met den zilveren eereprijs bekroond, is zeer kort, doch komt ons beter voor, dan die van Prof. rau. Het is een wel vlugtig, maar helder overzigt van het onderwerp. De Schrijver is het volmaakt met onze beide Landgenooten eens, wat het stelsel van malthus betreft, en doet de ongegrondheid van hetzelve voornamelijk uitkomen ten aanzien van de onmetelijke onbebouwde gronden, die nog tot voedsel van den Mensch zouden kunnen worden aangewend, eer de grond onzer Planeet hem onderstand weigerde. ‘Die ontzaggelijke bevolking,’ zegt skarbek te regt, ‘welke men meent, dat in verscheidene landen van Europa niet in evenredigheid staat met de middelen van bestaan, zou niet eens voldoende zijn, om de helft der jaarlijksche voortbrengselen te verteren, welke de braakliggende landen, in dat zelfde Europa, konden opleveren. Die gronden blijven ongebouwd, omdat er in vreemde landen geene navraag is naar hunne voortbrengselen, en omdat de vertering binnenslands veel te gering is, om tot derzelver aankweeking aan te moedigen, en de kosten der ontginning te kunnen dekken.’ Hij doet zien, (gelijk ons ook de eerste Verhandeling reeds getoond had) dat de armoede even zeer bestaat in een naar evenredigheid weinig, als in een sterk bevolkt land. (Men denke aan Spanje en Holland, of Westvlaanderen.) Wegruiming der beletselen van den handel, beperking of stuiting van de nadeelige werking der machines, en het aanleggen, wanneer de nood zulks vereischte, van nieuwe koloniën, zijn middelen, welke deze Verhandeling, even als de eerste, aanprijst. Geene der drie Verhandelingen is met eenen inhoud voorzien, hetwelk dezelve in 't gebruik lastig maakt. |
|