geven. De Schrijver gebruikt tusschenbeiden en meermalen Latijnsche, Fransche, Italiaansche, ja zelfs somtijds Grieksche woorden en uitdrukkingen, zonder derzelver zin op te geven, en zinspeelt ontelbare reizen op oude of nieuwe bijzonderheden, die aan den gemengden hoop van lezers niet bekend zijn. Voorts behandelt hij sommige gedenkstukken der
oudheid op zoodanige wijze, dat de geleerde nasporingen derzelven uit een ongunstig en somtijds belagchelijk oogpunt worden voorgedragen. Eindelijk heeft de Schrijver, meer dan eens, eene soort van spotzucht doen blijken, zelfs omtrent eenige geschiedenissen en voorstellingen der H.S. Wij zullen hiervan dit ééne staaltje geven. Bl. 166 zegt hij: ‘De onsterfelijkheid der ziel, die stoutste gedachte, welke ooit door het menschelijk verstand is gevormd geworden, was den Egyptenaren bekend. De zorg, welke zij besteedden om hunne ligchamen te bewaren, geeft den wensch ten minste te kennen om in hunne eigene gedaante te verrijzen zonder door wormen gegeten te zijn, en misschien verkeerde beenen of armen te krijgen: bij analogie oordeelende, dat zij bij het ontwaken honger zouden hebben, werd er brood in het graf gelegd om hen te verkwikken wanneer de laatste bazuin schallen zoude om hen tot het ontbijt te roepen. Hoe velen hunner zullen eene rilling door de leden krijgen, zich in Londen of Petersburg te zien, als het bij toeval omstreeks kermis zijn mogt.’ - Met al deze en andere blijken van eene te verregaande luchtigheid, zijn er verscheidene bijzonderheden, die, bijaldien zij den hoofdinhoud van dit boek uitmaakten, hetzelve tot eene niet onaangename, somtijds nuttige, lectuur zouden verheffen. Jammer is het, dat de Vertaler niet sommige dingen verholpen heeft, die hij gemakkelijk had kunnen verhelpen. Zoo is het ons, behalve eene menigte druk- of schrijffouten, en eene dikwerf zeer slechte verdeeling der perioden, zeer hinderlijk voorgekomen, dat, door het geheele boek, schoon minder in het laatste gedeelte, de voornaamwoorden van den eersten persoon veelal worden weggelaten, bijzonder bij het begin van nieuwe zinsneden; b.v. bl. 45: ‘Di-