| |
Verhandeling over de Ziekte onder de Varkens, welke, sedert eenige jaren, op onderscheidene plaatsen in ons Vaderland, geheerscht heeft; door J. Vitringa Coulon, Med. Dr. en vaste President der Provinciale Geneeskundige Commissie in Vriesland; uitgegeven en met de Gouden Medaille bekroond door de Maatschappij: ter bevordering van den Landbouw, te Amsterdam. Te Amsterdam, bij L. van Es. 1824. In gr. 8vo. 147 Bl. f 1-30.
De loffelijke Maatschappij: ter bevordering van den Landbouw, te Amsterdam, sedert jaren met ijver aan deze hare bestemming werkzaam, is, ten opzigte van derzelver bemoeljingen, naar ons oordeel, geenszins het ongelukkigst geslaagd in het inoogsten en gemeenmaken van antwoorden op prijsstoffen, door haar uitgeschreven, welke tot het vak
| |
| |
der Veeärtsenijkunde behooren. De uitstekende Verhandelingen van eenen veirac, over het Ongans der Schapen, van h. brassart en c. terne, over het Rotkreupel, van j.g. eberhard en a. erissman, over het Verlossen der Koeijen, en van den eersten over het Vuur of Bloed der Schapen, benevens onderscheidene andere stukken van meerdere of mindere waarde, kunnen hiervan ten bewijze verstrekken, en de Verhandeling, welke wij hier aankondigen, van den Heer Med. Dr. en vasten President der Provinciale Commissie van Geneeskundig Onderzoek en Toevoorzigt in Vriesland, j. vitringa coulon, bevestigt allezins het nut der werkzaamheden, waarmede gemelde Maatschappij zich, ter verspreiding van veeärtsenijkundige kennis, voor het belang van den Landbouw, onledig houdt. Dezelve bevat een antwoord op de, door haar, in het jaar 1822, voorgestelde prijsvraag, omtrent de sinds eenige jaren geheerscht hebbende Varkensziekte, waardoor eene buitengewone verwoesting, in onderscheidene streken onzes vaderlands, onder deze dieren is te weeg gebragt. De Heer coulon, in de gelegenheid zijnde geweest, de Varkensziekte in Vriesland, alwaar dezelve in 1821, 1822 en 1823 heeft geheerscht, en eene groote slagting onder dit vee heeft te weeg gebragt, van nabij waar te nemen, heeft wel de moeite willen nemen, zijne bevindingen dienaangaande te verzamelen, en dezelve in verband te brengen met hetgeen hij omtrent die ziekte, door berigten uit andere deelen des Rijks, heeft verkregen; waaruit eene Verhandeling is geboren, welke, met het volste regt, de goedkeuring en de bekrooning der Maatschappij met hare gouden medaille is waardig gekeurd. Hij heeft daarenboven de billijke aanspraak verworven op den dank van allen, die de landhuishoudelijke aangelegenheden, van welken aard die
ook zijn mogen, onder de voornaamsten der volkswelvaart oordeelen te moeten rangschikken. Niet alleen heeft hij zich bepaald bij de beschouwing der ziekte, zoo als zij in Vriesland en andere deelen onzes lands plaats heeft gehad, en welligt nog bestaat, maar dezelve ook
| |
| |
vergeleken met de waarnemingen van Duitsche en Fransche Veeärtsenijkundigen, omtrent dezelfde of soortgelijke ziekte geboekt.
Volledig, naauwkeurig en oordeelkundig is de Verhandeling des Heeren coulon in alles, wat de verschijnselen, het beloop, den aard en de geneeswijze der ziekte betreft, zoo wel als ten aanzien der voorbehoedmiddelen, en de maatregelen van policie, welke ter voorkoming der ziekte en van hare verspreiding dienen kunnen; terwijl insgelijks wordt medegedeeld hetgeen de ondervinding geleerd heeft, opzigtelijk het al of niet schadelijke voor den mensch van het eten van het spek der gedoode Varkens, door de ziekte aangedaan; waaruit blijkt, dat het spek der Varkens, tijdig gedood, behoorlijk ingezouten, en door den mensch, zelfs in ruime hoeveelheid, genuttigd zijnde, geene nadeelige gevolgen voor de gezondheid gehad heeft.
Wij kunnen den Schrijver, wegens het bepaald bestek eener beoordeeling, moeijelijk, omtrent al de bevatte onderwerpen, in bijzonderheden volgen; hetgeen ook te minder noodig zal zijn, daar wij vertrouwen mogen, dat elk, die er belang bij heeft, de Verhandeling zelve zal raadplegen. Alleen vermelden wij, dat de ziekte door den Schrijver gehouden wordt voor eene eigene uitslagziekte met koorts, en wel bepaaldelijk voor het Roodvonk, welke in het eerst van eenen ontstekingachtigen aard is, maar vervolgens eene rotachtige of asthenische hoedanigheid aanneemt, waarop dan ook de doelmatige geneeswijze, door hem voorgesteld, gegrond is. De redenen, ter staving van dit gevoelen aangevoerd, afgeleid uit de verschijnselen der ziekte, inzonderheid uit de roode en purpere, over het ligchaam, vooral aan den hals en buik, verspreide vlekken, met opvolgende vervelling of afschilfering der opperhuid, bij een' gelukkigen afloop der ziekte, en uit de vergelijking van deze en andere verschijnselen met die, welke aan het Roodvonk, zoo als hetzelve bij den Mensch voorkomt, eigen zijn, mogen niet van grond ontbloot worden geacht, en dragen de blijken eener bondige ken- | |
| |
nis, ten aanzien dezer ziekte. Maar het zij ons geoorloofd in overweging te geven, of de stelling, dat deze ziekte bij de Varkens in wezen niet van het Roodvonk bij den Mensch zou verschillen, volkomen juist is, daar toch, hoe zeer de ziekte, bij de eersten, eene gelijksoortige uitwendige form heeft, als bij den laatsten, de aard der smetstoffe zeker verschilt, dewijl anders dezelve voor den Mensch aanstekende zoude zijn, waarvan wij evenwel niet weten, dat voorbeelden bestaan. - Het besmettelijke der ziekte voor de Varkens, waaromtrent door sommigen nog getwijfeld wordt, vinden wij, door voorbeelden, in het werkje opgegeven, duidelijk bewezen. De Schrijver schijnt nogtans in denkwijze, omtrent het ontstaan van sommige besmettelijke
ziekten bij ons, van het algemeene gevoelen der ziektekundigen af te wijken, wanneer hij stelt, dat, behalve de Pest en Gele Koorts, in onze landen, geene ziekten bij den Mensch door eene permanente smetstoffe zouden geboren worden, maar dat alle overige besmettelijke ziekten, zonder voorafgaande besmetting, dat is dus uit algemeene oorzaken, eerst zouden ontstaan, en vervolgens besmettelijk worden; gelijk hij ook wil, dat met het Roodvonk der Varkens het geval is. Zonder vooralsnog te kunnen beslissen, of zulks met de onderhavige Varkensziekte het geval is, meenen wij evenwel, dat, behalve de bovengemelde ziekten, er nog andere bestaan, welke, ten aanzien van ons land, als oorspronkllijk besmettelijke ziekten moeten worden beschouwd, b.v. de Pokken, Mazelen, Syphilis, enz. bij den Mensch, en de Runderpest, de Schaapspokken en andere bij de Dieren. Deze ontstaan wel in de landen, waar zij te huis hooren, uit plaatselijke invloeden, gelegen in het klimaat, den bodem, de leefwijze enz., nemen ook een' besmettelijken aard aan, en zijn dan dáár als secundair of gevolgelijk besmettelijke ziekten te beschouwen; maar in andere landen, en ook bij ons, alwaar zoodanige omstandigheden, welke tot derzelver eerste ontwikkeling vereischt worden, ontbreken, worden deze niet anders, dan als zuiver oorspronkelijk besmettelijke ziekten, gekend, die alleen
| |
| |
door eene onophoudelijke mededeeling der smetstoffe van het eene ligchaam aan het andere voortduren en onderhouden worden. Vele dezer ziekten hebben reeds bij ons eene vaste inwoning verkregen, zoodat zij inheemsch zijn geworden, en als gewettigde, hoe zeer onaangename, vreemdelingen moeten worden geduld. De Pest, de Gele Koorts, de Runderpest kunnen nog, indien de bestaande maatregelen tot afwering van dezelve wèl gehandhaafd worden, buitengesloten blijven; en hieruit blijkt genoegzaam, dat de laatste veeziekte even min, als de eerstgenoemde menschelijke ziekten, op onzen bodem te huis hoort of ontstaat. Het zij ons nog vergund aan te merken, dat wij liever, ten opzigte van algemeen heerschende ziekten onder de dieren, het woord epiroötie, in plaats van epidemie, zouden gebezigd zien, uit hoofde van het bepaalde begrip, door deze woorden uitgedrukt.
De moeite, door de inwinning der berigten van vele oorden aan het onderwerp besteed, is geenszins gering; maar ook hierdoor heeft de Verhandeling in waarde veel gewonnen, inzonderheid daar van alles een gepast gebruik is gemaakt voor de opheldering van onderscheidene zaken, tot de ziekte behoorende. Behalve dat de opgegevene vraagpunten, in eene geregelde orde, duidelijk en voldoende zijn beantwoord, bevat het geschrift menige nuttige wenken en raadgevingen, welke voor het vak der Veeärtsenijkunde van eene algemeene toepassing kunnen zijn. In één woord, wij mogen de Verhandeling van den Heer coulon als een fraai bewerkt stuk beschouwen, en wenschen de Amsterdamsche Maatschappij: ter bevordering van den Landbouw, geluk, dat zij ook wederom in deze hare poging zoo wèl heeft mogen slagen, niet twijfelende, of van dit werk zal, indien onverhoopt de gemelde ziekte zich op nieuw onder het Borstelvee mogt komen te openbaren, zoo wel ter voorbehoeding en afwering, als genezing derzelve, een nuttig gebruik kunnen worden gemaakt.
Wij wenschen den Heere coulon lust en krachten, om, door zijne onvermoeide arbeidzaamheid, te blijven
| |
| |
medewerken ter uitbreiding der Veeärtsenijkunde, - eene wetenschap, tot dus ver, door de beoefenaars der Geneeskunde in het algemeen, in ons land, te veel verwaarloosd, doch voor welker bevordering hij ook reeds, door andere blijken, zijne belangstelling heeft aan den dag gelegd. Mogt deze Geneesheer, die het geluk gehad heeft een waardig Leerling te zijn van oosterdijk, paradijs, brugmans en ypey, in navolging van zijnen beroemden tijdgenoot, den Heer stipriaan luiscius en anderen, het ook eens kunnen goedvinden, om, uit de uitgebreide praktijk, welke hij, sedert eene lange reeks van jaren, over geheel Vriesland heeft uitgeoefend, belangrijke resultaten mede te deelen, hij zou, daar staan wij borg voor, zijnen Landgenooten daardoor eenen aangenamen dienst bewijzen, en tevens voor de jongere beoefenaars der Geneeskunde eenen nuttigen arbeid verrigten. Indien wij wèl onderrigt zijn, heeft de Heer coulon wel het plan gehad, om, met overleg van eenigen zijner vrienden en oude Ambtsbroeders, eene handleiding voor jonge practici te vervaardigen; doch van de uitvoering van dit voornemen is hij mogelijk tot nog toe teruggehouden, door het besteden zijner ledige uren aan het maken van plannen voor de verbetering en bezuiniging in de uitgaven der Gevangenhuizen des Rijks (welke wij meenen, dat ook grootendeels nu gevolgd zijn), zoodat het schijnt, dat hij meer belang heeft gesteld, om voor het land, jaarlijks, eene aanzienlijke som uit te winnen, dan aan zijne oorspronkelijke bestemming als Geneeskundige geheel te beantwoorden. Hoe loffelijk zijne pogingen ook te dien einde kunnen beschouwd worden, zouden hiertoe ook andere mannen van bekwaamheid hebben kunnen dienen, waardoor hij zelf zich meer onledig zou hebben kunnen houden, om, benevens zijne tijdgenooten, te arbeiden aan de bevordering van den bloei der
vaderlandsche Geneeskunde.
A.N. |
|