hebben het hard; maar hunne liefde blijft onveranderlijk en sterk. Te zamen geraken zij eindelijk bij eenen braven landman, voor wiens zoon de dankbare Anthonij zich eindelijk opoffert, en remplaçant wordt. Elsje wordt daarna van dien zoon de gelukkige vrouw, en Anthonij komt ook tot een gelukkig huwelijk. Dit is de ruwe schets van een verhaal, dat men lezen moet, om de braafheid en liefde dezer kinderen te gevoelen en te bewonderen.
Nu volgen twaalf dichtstukjes, van verschillenden, maar aangenamen inhoud en uitgebreidheid, onder welke wij, behalve van fenna mastenbroek zelve, de namen lezen van francijntje de boer, van p.a. borger, j. van leeuwen, h. meijer, jun., w.h. warnsinck, bz. en eenige ongenoemden. Onder deze gedichtjes heeft ons het meer uitvoerige, de Koffij, door van leeuwen, en de Welkomstgroet aan mijn Neefje, door Mejufvr. mastenbroek, bijzonder behaagd.
Alles wordt besloten met dertien aardige Anekdoten, van welke wij de laatste ter proeve geven: ‘Zeker Heer, die zijne vrouw heimelijk het leven verbitterde, sprak eens tegen den beroemden tooneelspeler garrick met grooten ophef over de heilige verpligting van het tegendeel, en zeide eindelijk: Ik voor mij houd staande, dat ieder man, die eene brave vrouw heeft, en haar niet wel behandelt, niets minder verdient, dan dat zijn huis boven hem in den brand vliege. - Ik hoop toch, Mi nheer! antwoordde garrick, dat uw huis geassureerd is?’
Het Jaarboekje is voorzeker welkom, en doet de voortzetting met verlangen te gemoet zien.