tweejarige vader- en moederlooze wees, werd, uit medelijden, door den Ridder de B. te Senegal gekocht, en aan zijne tante, Mevrouw de B., geschonken. Deze Dame hechtte zich met bijzondere teederheid aan het kindje, en gaf het eene opvoeding, als ware het hare eigene dochter. Het meisje groeide voorspoedig op, beantwoordde allezins aan die opvoeding, en was volkomen gelukkig. Maar eensklaps werd hare rust en geluk voor altijd vernield, toen eene vriendin dezer Dame eens, terwijl zij onopgemerkt in het vertrek was, over de onverstandige wijze van hare opvoeding sprak, en opmerkte, dat, zoo al iemand haar eenmaal zijne hand mogt geven, hij zulks alleen doen zou uit hoofde van het huwelijksgoed, dat Mevr. de B. voor haar mogt bestemmen, en dat deze dan zeker een man uit de mindere standen en van eene veel minder beschaafde opvoeding wezen zou, daar niemand anders zich zou willen verledigen tot het voortbrengen van Negerkinderen. Ourika gevoelde de waarheid en het gewigt dezer aanmerking, en was sinds dat oogenblik diep ongelukkig; zij voelde, zij was alleen, en zou altijd alleen moeten leven. Weg was nu hare opgeruimdheid, hare gezondheid, lust en moed. Toespraak noch geneesmiddelen hielpen, en zij vertrouwde niemand den grond harer kwaal. In de ongelukkige dagen der Fransche vrijheid en gelijkheid had zij wel eenige afleiding en hoop; maar al spoedig werd zij wederom dezelfde, en erger. Vooral werd zij ongeneeslijk, toen Karel, de kleinzoon van Mevrouw de B., haar speelgenoot en opregte vriend, een gelukkig man en vader werd, en zij alzoo meer van nabij getuige van een geluk, dat zij gevoelde voor altijd te moeten ontberen. De reeds gemelde vriendin van Mevr. de B. overteigde zich alleen van den eigenlijken grond harer kwaal, en verweet haar daarenboven, op eene zeer onkiesche wijze, dat zij eigenlijk verliefd was op Karel, en op diens hand had gehoopt. Nu beschuldigde het ongelukskind dan ook zichzelve; en, toen Keizer
napoleon de herstelling van eenige kloosterlijke gestichten had veroorloofd, liet zij zich niet afraden, maar werd Non, bij de orde der Ursulinen. Spoedig had zij hier de hulp noodig van eenen Geneesheer; maar deze hulp kwam te laat; zij stierf weldra; echter had zij den Arts hare treurige geschiedenis verhaald, en dit verhaal, door de Hertogin de duras gesteld, is dan dat meesterstuk van fijn gevoel en zedelijke strekking, hetwelk de Heer Kapitein en vertaler