van gesproken wordt; geheel kon de Leeraar daar moeijelijk van zwijgen, daar wederzijds partijen te dezen even zeer uiteenloopen. Wij vinden eerst de verklaring van den tekst, 1 Tim. III:14, dan de grondbeginselen, welke dezelve aan de hand geeft, in dezer voege: Wij moeten blijven bij hetgeen wij geleerd hebben, en waarvan ons verzekering gedaan is, zoo wij grondig weten, van wien wij 't geleerd hebben, en dat het door 't gezag der H. Schrift is bevestigd; maar hiervan moeten wij ook volkomene zekerheid hebben, opdat wij door geenefeilbare menschen misleid worden. Hierop valt inderdaad niets te zeggen. De tweede Leerrede maakt de toepassing: of de Roomsche kork zich met regt dit kenmerk der oudheid, tot bewijs der waarheid harer leere, toeëigent, - en hoe wij te dien aanzien omtrent de Hervorming te denken hebben. Grootendeels lazen wij ook deze Leerrede met overtuiging en genoegen. De hoofdzaak moet ieder Protestant toestemmen, en den Eerw. le roy voor zijne duidelijke ontwikkeling dankzeggen. De Evangelieleer is voor geene verbetering vatbaar; zij is onveranderlijk dezelfde; want haar grondslag is Goddelijke openbaring. Beter inzigt in dezelve moge het menschelijk verstand van tijd tot tijd mogelijk worden; maar het veroorlove zich nimmer, de Goddelijke openbaring te willen verbeteren en veranderen. Dit ware valsche verlichting. Wij hebben intusschen, met dezen Leeraar, voor
onze oude Hervormers de meest verschuldigde en ongeveinsde achting; wij stemmen zeer veel toe van hetgeen hij van hen zegt; doch twijfelen echter zeer, of hij hier zijnen gelegden grondslag wel in alles getrouw is, en of hij, niettegenstaande het onderscheid, dat hij maakt tusschen volkomenheid en volledigheid, en alle zijne verdere bepalingen, deze waardige mannen echter niet een weinig te hoog zet; en wij voor ons althans zouden zijn: ‘blijft te dezen bij hetgeen u geleerd is,’ niet zoo gaaf durven overnemen. Maar wij voelen wel eenigermate den drang, waarin hij zich hier bevond, en geven hem voor het overige gaarne den lof van onpartijdigheid en verdraagzaamheid, deze Leerredenen iederen nadenkenden lezer van harte aanprijzende.