bemerkte niet eens, dat de klokken reeds hadden opgehouden te luiden; en, toen men eindelijk de kerk bereikt had, was de deur al gesloten en het gezang begonnen. Grietje durfde het nu niet meer wagen binnen te treden, en verweet zich heimelijk hare onachtzaamheid omtrent den welbekenden gewijden stond. Het maakte haar verlegen, dat zij zoo rondkuijerde, terwijl anderen in de kerk zaten; en zij bad harry, eenen anderen weg in te slaan, opdat niet hare verwaarloozing der Godsdienstoefening door den een' of ander' werd opgemerkt. ‘Zie toch eens!’ riep harry lagchend; ‘daar liggen onze kerktorens, ons bosch, onze hutten! Laten wij daarheen kuijeren. Mij dunkt, ik kan u heden geen fraaijer gezigt aanbieden.’ Zoo gingen zij dan naar den nabijzijnden oever. De frissche zeelucht kleurde grietje's gelaat met een zacht rood, nog verhoogd door harry's hartelijke liefkozingen. Nu stonden zij, arm in arm, aan het strand, en staarden naar de vloor. ‘Die daar,’ riep harry, ‘is ons fregat, de Tribune! Ligt het niet, liefste grietje, als een vogel op het water? Het zeilt ook heerlijk, zoo wel in storm als bij goed weêr.’ Het lieve meisje keek naar het schip, welks wimpels in de lucht fladderden, en hare oogen vulden zich met tranen. ‘Ach!’ zuchtte zij, ‘dat wij nu zulk een glas hadden, als mijn vader had; dan konden wij misschien onzen lorenz zien.’ - ‘Hoerah! hei!’ riep harry, ‘daar komt juist ter regter tijd eene onzer ligte booten voor den wind aandansen. Wilt gij uwen lorenz nog eens zien, dan moet het heden zijn; welligt gaan wij nog dezen nacht in zee.’ - Op eens vermeesterde
grietje 's hart de wensch, aan boord te gaan, om den geliefden broeder nog eenmaal te zien. Naauwelijks had harry dit bemerkt, of hij voerde haar naar de landingsplaats, sprak een woord met zijne maats, hief haar flink in de boot, en - daar zweefde zij luchtig heen, en had weldra het fregat ter halver wege bereikt. De nieuwheid van dat alles liet het arme kind dusverre niet tot nadenken komen, dat zij kwalijk deed, buiten weten harer moeder, zoo ver van den kerkweg af te dwalen; maar nu kon zij toch niet nalaten te bedenken, hoe zij, weêr thuiskomende, het der goede moeder zou zeggen, dat zij niet in de kerk, maar op het schip geweest was. Het werd haar bang en banger te moede bij het luid en lustig geschater des scheepsvolks, hetgeen haar nu als sabbatschennis in de ooren klonk. Zij wilde zich voor