Het houten tafelbord voor grootvader.
Wat ik hier zal vermelden, is, helaas! niet verdicht. Te vele hatelijke werkelijkheid kwelt dagelijks ons gevoel, dan dat men iets anders dan het goede behoorde te verdichten.
Zekere huisvrouw had zulk een' geweldigen afkeer opgevat tegen den vader haars mans, (een grijsaard, die niemand leed deed) dat zij het niet kon verdragen, hem te zien eten van gelijke borden met de overigen des gezins. Zij ging, in haren onzinnigen haat, zoo verre, dat zij haren echtgenoot, een schrijnwerker van beroep, droug, voor den armen ouden man een houten bord, of liever bak, te vervaardigen. Deze, die de misdadige zwakheid had, vergetende wat hij zijnen ouden vader verschuldigd was, zijner vrouwe te wille te zijn, was juist met dezen hatelijken arbeid onledig, toen zijn zoontje in de werkplaats kwam. ‘Wat maakt gij daar, vader?’ - ‘Een houten bord, mijn zoon!’ - ‘Voor wien?’ - ‘Voor uw' grootvader.’ - ‘He! dat is grappig. En wanneer zal grootvader daaruit eten?’ - ‘Alle dagen.’ - ‘Ha! ha! En waarom grootvader, en niet ik, of moeder, of gij, vader?’ - ‘Omdat ... omdat ... omdat hij oud is.’ - ‘Zoo! Dan zal ik ook zulk een bord voor u maken, als gij oud zijt; niet waar, vader?’
Bord en gereedschap vielen, op dit kinderlijk woord, den vader uit de handen; zijne borst verhief zich; de verkrachte natuur hernam hare regten; zijn gemoed schoot vol; tranen bevochtigden zijne oogleden; hij nam het kind op zijne sidderende knie: ‘Neen, mijn zoon!’ riep hij uit, ‘neen! gij zult er nooit een voor mij maken; en God verhoede, dat ik dit bord voltooije!’
Zonen! Dat, in den schoot des overvloeds, omringd van vrienden en vermaken, en in het genot van de wellusten des levens, uw oude vader altijd een gouden bord aan uwe tafel vinde, den lekkersten bect aan uwen disch, een' gemakkelijken leuningstoel aan uwen haard, het beste bed in uw huis, en, bovenal, eene teedere en eerbiedige plaats in uw hart!