| |
Over de kracht der artemisia vulgaris, of gewonen bijvoet, in de epilepsie, of vallende ziekte. Door den Staatsraad Hufeland, te Berlijn.
(Medegedeeld door Prof. e.j. thomassen a thuessine.)
De Epilepsie, of vallende ziekte, is van alle tijden als een kruis voor de Geneeskundigen gehouden. Het is eene ziekte, welke, door hare hevige toevallen, hare akeligheid en schromelijke gevolgen, het meest gevreesd is geweest, en bij ieder afschrik veroorzaakt. Uit een aantal oorzaken voortspruitende, welke meermalen verborgen en onbekend zijn, zijn wij dikwijls genoodzaakt in het blinde rond te tasten; en, daar wij zoo weinig van de tegennatuurlijke werkingen der hersenen en zenuwen weten, kunnen wij hier zelden in de behandeling eenen rationelen weg volgen. Het is immers uit een aantal waarnemingen omtrent deze ziekte gebleken, dat dezelve nu eens haren grond in organische gebreken van den schedel, van de hersenen, van het ruggemerg, van de groote zenuwen, en dan wederom uit geheel andere gebreken van afgelegene deelen, van de borst, van de ingewanden, en soms uit wormen, slijm enz. ontstaat, en eindelijk geheel uit onstoffelijke oorzaken, schrik, droefheid, schielijke aandoeningen van den geest, haren oorsprong heeft. Wanneer de ziekte duidelijk uit zulke oorzaken ontstaat, welke door de kunst kunnen worden weggenomen, b.v. slijm, wormen enz., luistert dezelve niet zelden naar de daartoe aangewende gepaste middelen.
| |
| |
Even zoo wordt de Epilepsie, uit schrik of andere aandoeningen geboren, bij tijds behoorlijk behandeld, door krampstillende middelen genezen. Dan, wij zien ook niet zelden, dat, nadat die aanleidende en opwekkende oorzaken zijn opgeruimd, de hersenen en zenuwen reeds zulk eene plooi hebben aangenomen, dat de ziekte, ondanks alle aangewende middelen, blijft voortduren, en geheel ongeneeslijk wordt.
Het is daarom geen wonder, dat men in deze ziekte eene reeks van geneesmiddelen heeft aangeprezen, welke bij den eenen of den anderen toevallig dezelve wegnamen, maar, in andere gevallen niets afdoende, weder in vergetelheid geraakt zijn. Onder de middelen, welke in vele gevallen nut deden, vinden wij er verscheidene, welke eene duidelijke krampstillende kracht, ook in andere zenuwziekten van eenen krampachtigen aard, uitoefenen, en die ook in verre de meeste gevallen, die voor herstelling vatbaar waren, nut deden, b.v. de valeriaanwortel, Assa foetida, enz.; voorts de metaalbereidingen uit het kwik, het salpeterzilver, den zinkkalk, het ijzer, enz. Dan ook vinden wij sommige middelen, welke gezegd worden in deze ziekte nut gedaan te hebben, welke uitwendig geene geneeskundige krachten schijnen te verraden, b.v. viscum quercinum en de absorberende middelen.
Daar wij nu de natuur dezer ellendige ziekte niet kennen, en dus ook niet weten, op welke wijzen de daartegen aangeprezene middelen werken, is ons elk middel welkom, hetwelk wij door ondervinding weten, dat onschadelijk is, en hetwelk ons door kundige Geneesheeren als beproefd wordt aangeprezen. Zeer onlangs is nu zulk een middel, waarvan wij weten, dat het geheel onschadelijk is, en geene waarneembare uitwerkingen in het gestel uitoefent, in deze ziekte door den grooten hufeland, in zijn Journal der pract. Heilk., T. 58, St. 4, S. 78, aanbevolen, en ik haaste mij om hetzelve algemeen bekend te maken, en mijne kunstbroeders, die gelegenheid genoeg zullen hebben daarmede proeven te
| |
| |
nemen, te verzoeken, hunne waarnemingen of aan mij te doen toekomen, of in het een of ander vaderlandsch tijdschrift mede te deelen. Dit middel bestaat, zoo als wij aanstonds uit het stuk van hufeland zullen zien, uit den wortel van de Artemisia vulgaris, of Bijvoet; een middel, hetwelk geheel bij ons buiten gebruik geraakt is, maar te voren in de onregelmatigheden der menses en in hysterische toevallen zeer geacht was. Ik vinde echter nergens iets van deszelfs kracht tegen de Epilepsie aangeteekend, behalve in de lessen van Prof. lambergen, die zegt, dat het in de Epilepsie der kinderen gebruikt werd, maar daaraan geen geloof hecht. Dan, ik zal, zonder verdere omwegen, hier den Heer hufeland zelven laten spreken.
De Heer Doctor burdach, te Trubel, bij Sorau, heeft zich het eerst verdienstelijk gemaakt, door ons op de krachten van de Artemisia vulgaris, of gewonen bijvoet, in deze ziekte oplettend te maken. Hij schrijft mij daaromtrent het volgende:
De wortel van den bijvoet wordt in den herfst, in het midden van October, als de stengel verdroogd is, of in het voorjaar, wanneer zij nog geen stengel geschoten heeft, uit den grond genomen, en aanstonds, door dezelve af te schudden en af te kloppen, van alle aardachtige deelen bevrijd. Het is mij altijd voorgekomen, dat het beter was, de wortels niet af te wasschen, om geene kracht daarvan te verliezen; en dit is ook daarom niet noodig, wijl door het droogen en inpakken de aarde zich daarvan gemakkelijk laat afzonderen, wanneer men die op de volgende wijze behandelt. Men scheidt, namelijk, de harde, houtachtige en vermolmde wortels zorgvuldig van de frissche, jonge, sappige vezelwortels (fibrillae) af, die men aan hunne heldere kleur, sappigheid en reuk kennen kan; men spreidt die op een papier uit, en droogt ze in de schaduw, tot zoo lang zij zich gemakkelijk laten breken, en men bewaart ze dan zorgvuldig. Naar mate van de gesteldheid der atmospheer verschilt de tijd,
| |
| |
dien men daartoe noodig heeft; als het weêr vochtig is, heeft men somtijds wel twee maanden daartoe in een besloten vertrek noodig: wanneer men ze te vroeg inpakt, bederven ze ligt, en wanneer men er te lang mede wacht, verliezen zij te veel van hunne werkzame bestanddeelen.
Men moet de wortels niet te lang tot poeder gemaakt bewaren, dewijl zij dan hunne vlugge deelen en hunnen reuk verliezen; ja het versch gestampt poeder riekt reeds minder geurig dan de geheele wortel; hierom heb ik altijd liever den geheelen wortel aan de lijders toegezonden, en gelast, dien in een' weltoegedekten vijzel te stampen.
Naar mijne ondervinding vordert de aanwending van dit geneesmiddel geenerhande voorbereiding, behalve dat men het niet op den tijd der aankomende menses geve. De beste tijd van aanwending is, wanneer de ziekte op gezette tijden komt, of als men de voorboden daarvan gevoelt, het een half uur vóór den aanval te geven. Gemeenlijk houdt de ziekte reeds na de eerste gift op, ja geneest daardoor grondig. Kan men het middel niet vóór den aanval geven, dan moet men het, zoodra dezelve geëindigd is, toedienen. Men geeft aan volwassenen een' opgehoopten theelepel van den tot een fijn poeder gebragten wortel (van 50 tot 70 grein) met een weinig warm dun bier. De zieke legt zich daarop te bed, dekt zich warm toe, en drinkt nog wat warm bier na. Het zweet, hetwelk nu vroeger of later te voorschijn komt, moet men nu, ofschoon het ook lang duurt, zorgvuldig afwachten; en, wanneer het van zelf ophoudt, kan hij, na weder welgewarmd linnen aangetrokken te hebben, het bed verlaten, maar moet zich zoo wel voor het vatten van koude, als voor het nemen van verhittende dingen, vooral brandewijn, wachten.
Men heeft omtrent het verder gebruik van dit middel niets anders aan te merken, dan dat men het moet voortgebruiken, zoo lang er zich nog sporen der ziekte vertoonen; maar dat, als het wezenlijk gunstig werkt, het zelden noodig is, het dikwijls te herhalen. De uitwerking moet dus dit nader bepalen. Ik moet dit alleen op- | |
| |
merken, dat men het niet ligt twee achtereenvolgende dagen moet toedienen, maar het liever alleen om den anderen dag geven. Men kan echter hieromtrent eene uitzondering maken, als de aanvallen zeer hevig zijn, en de eerste gift daarop weinig uitwerking gedaan heeft. Dit zal niettemin zeldzaam plaats hebben, wanneer er op de eerste gift een heilzaam zweet gevolgd is, en men voor het overige het voorschrift behoorlijk heeft nagekomen. Wanneer na de derde gift, die men tot anderhalf drachma kan brengen, (hetwelk ik echter maar ééns heb behoeven te doen) geen critisch zweet volgt, heb ik met een goed gevolg mij bediend van het Liquor C.C. succinatus, en een warm aftreksel van flores Arnicae, rad. Valerianae en Serpentariae; maar het is in allen gevalle beter, dat het zweet alleen op het gebruik van de Artemisia volge.
Ik heb de volgende gevallen van het nut van den wortel des bijvoets in Epilepsie waargenomen:
Iste Geval. Een meisje van 17 jaren werd, vóór vijf jaren, na mishandelingen door slagen op het hoofd en schrik, door de Epilepsie aangetast. Zij werd op eene geschikte wijze door andere Geneesheeren behandeld; en de hevigheid der ziekte was in zoo verre overwonnen, dat zij dagelijks nog een' aanval, die op dezelfde minuut aankwam, kreeg. Geen middel kon nu deze kwaal genezen. De ziekte werd thans door eene gift van den bijvoet, waarop een zacht zweet volgde, aanstonds weggenomen. Van dit oogenblik aan werd het meisje opgeruimd en volkomen gezond. Ik kan dit door geregtelijke getuigenissen bevestigen.
IIde Geval. Een sterk, weluitgewassen, volbloedig meisje van 18 jaren leed, gedurende twee jaren, aan eene vallende ziekte, die steeds toenam, zoodat zij nu meest alle dagen 12 sterke aanvallen had. Nadat zij drie malen den bijvoet gebruikt had, was deze buitengewoon hevige ziekte zoodanig verminderd, dat zij slechts twee ligte aanvallen bekwam. Ik zond haar wederom een deel van dit
| |
| |
middel toe; en, daar ik geene verdere tijding van haar ontving, hield ik dit geval voor genezen.
IIIde Geval. Een man van 29 jaren, die, na in een' toestand van dronkenschap in het water te zijn gevallen, in eene periodieke Epilepsie vervallen was, werd, door tweemaal dit middel te gebruiken, en een daarop gevolgd critisch zweet, volkomen en grondig hersteld.
IVde Geval. Een eenigzins onnoozel (blödsinniger) man van 36 jaren was sedert zijne kindschheid aan de vallende ziekte onderworpen, waarvan hij wekelijks tweeen somtijds meermalen een' aanval had. Nadat hij drie keeren den wortel van den bijvoet gebruikt had, werd de ziekte zoodanig verbeterd, dat hij alleen maandelijks een' aanval daarvan kreeg. Sedert dien tijd nam hij alleen elke maand eene sterke gift van dit middel, waardoor alle verdere aanvallen werden voorgekomen.
Vde Geval. Een meisje van 16 jaren werd in de periode van ontwikkeling, zonder verdere aanleidende oorzaken, van eene Epilepsie aangetast, waarvan zij gewoonlijk alle 40 uren eenen aanval had. Ééne gift van den bijvoetwortel genas haar aanstonds grondig.
Ik kon dergelijke gevallen, die meestal met de vorige overeenkomen, hier meer bijbrengen, Daar zij echter niets bijzonders bevatten, dan dat zij na ééne of op zijn hoogst na drie giften grondig en op den duur genezen zijn, geloof ik, dat ik het bij deze opgegevene gevallen kan laten berusten. Wanneer er duidelijke openbare organische gebreken aanwezig zijn, die deze ziekte veroorzaakten, kan men met geen' grond verwachten, dat men de ziekte grondig door dit middel zal genezen. Intusschen heeft hetzelve in die gevallen weldadige uitwerkingen gehad, en de hevigheid der aanvallen gematigd, zonder ooit eenige andere nadeelige uitwerkingen voort te brengen; en men heeft in die gevallen, waarin het geholpen heeft, van deze ziekte sedert 3 of 4 jaren geen het minste spoor ontdekt. - Dusverre het berigt van den Heer burdach.
| |
| |
Hierop werden de volgende proeven in het Hospitaal Charité te Berlijn genomen:
Eene soldatenvrouw, 41 jaren oud, die, te voren zeer gezond zijnde, zonder eenig ongemak verscheidene veldtogten mede bijgewoond had, werd na hare terugkomst, en daar zij plotseling een zittend leven aannam, door hysterische toevallen aangetast. Door verschillende omstandigheden, door kommer en gebrek, en door onregelmatige menstruatie, werd deze ziektetoestand verergerd. In 't eerst verschenen deze hysterische aanvallen met de gewone toevallen van schele hoofdpijn, kolijk, braking, globus hystericus, flaauwten, enz. Maar sedert een half jaar kregen de toevallen meer de gedaante van Epilepsie; alleen waren ze van geen soporeus tijdperk verzeld. Deze krampachtige toevallen wisselden zoodanig met de gewone hysterische toevallen af, dat de aanvallen nu eens met, dan wederom zonder bewustzijn afliepen. Zij kondigden zich door onbehagelijkheid en rilling aan. Na den afloop der accessen was de zieke schielijk wederom wel. Onbeduidende oorzaken, eene kleine onaangenaamheid, de geringste overlading der maag, verhitting, vatten van koude, bragten een' aanval te weeg. Zij kreeg, terstond nadat zij in het Hospitaal gekomen was, een' aanval. De menses kwamen nu regelmatig, maar waren altijd met krampen en buikpijn verzeld. Er werd een infus. Valer. met Liquor amm. succin. voorgeschreven, en gedurende de maand Maart gebruikt, zonder dat het op de krampen eenige uitwerking deed. Op den 16 April werd nu, met achterlating van alle andere middelen, het nieuw ontdekte middel van Dr. burdach aangewend. Daar de aanval met een voorgevoel van angst en onrustigheid aankwam, en deze toevallen zich op den avond van den 16 het eerst vertoonden, werd het eerst 's avonds ten 11 ure gegeven. Zij kreeg 's nachts een zeer sterk zweet, hetwelk tot aan den morgenstond duurde. Zij sliep geen oogenblik, verschoonde zich 's morgens, en gevoelde zich daarna verligt. Intusschen kreeg zij den 17, 's namiddags ten 2 ure, een'
aanval van Epilepsie, en na ver- | |
| |
loop van een uur een' tweeden, niet minder hevigen; waarop de lijderesse in een' diepen slaap viel, die tot aan den volgenden morgen voortduurde. Tweeënzeventig uren na het innemen van de eerste dosis werd nu de tweede, ook met warm bier, gegeven; aanstonds brak een sterk algemeen zweet uit, hetwelk zeer stinkend was, en 's morgens volgde eene sterke ontlasting van geel gekleurd water, hetwelk geen zetsel vertoonde. De zieké gevoelde zich na dit zweeten nog meer verligt dan te voren, was den geheelen volgenden dag opgeruimd, verrigtte haren gewonen arbeid, en tot aan Mei is er geen nieuwe aanval van Epilepsie verschenen, noch hare gezondheid op de eene of andere wijze gestoord geworden, terwijl zij ook sedert geene middelen tegen de Epilepsie gebruikt heeft. Den 6 Mei werd zij, op haar verzoek, hersteld uit het Hospitaal gezonden.
Hierop werden tien zieken, die de vallende ziekte hadden, en welke bij sommigen reeds zeer langdurig en ingeworteld was, met dit middel behandeld. De uitslag was deze: Bij drie derzelven bleven de aanvallen, deels schielijk, deels langzaam, weg. Drie waren aanmerkelijk gebeterd, zoodat de aanvallen zeldzamer en zwakker werden. Bij vier kon men geene merkelijke verandering bespeuren. Dat dit middel eene groote kracht had, om op de zenuwen te werken, bleek daaruit, dat het bij sommigen, vóór het acces gegeven, hetzelve merkelijk verzwakte. Er volgde gemeenlijk ook een sterk zweet, hetwelk critisch scheen te zijn.
Wij kunnen dus met regt dit middel als een krachtig geneesmiddel tegen de Epilepsie aanbevelen, en de Geneesheeren tot het nemen van nadere proeven hiermede opwekken. Zeker zal het even min, als alle andere middelen, genezing te weeg brengen, wanneer hier organische gebreken, langdurige inworteling of voortwerkende oorzaken plaats hebben. Maar in andere gevallen, en waar de ziekte door voorboden voorafgegaan wordt, zoodat men dit middel aanstonds kan aanwenden, kan men daarvan veel goeds verwachten. Men behoort echter in
| |
| |
allen opzigte de opgegevene voorschriften, zoo wel met betrekking tot de inzameling, als het bewaren en bereiden van dit middel, zorgvuldig in acht te nemen. Ik verzoek, dat men mij den uitslag mededeele, ter bekendmaking.
Dit middel heeft het groote voorregt, dat het zeer eenvoudig en goedkoop is en overal groeit, zoodat wij het niet alleen als eene nieuwe aanwinst voor de Materia Medica, maar zelfs als een huismiddel kunnen beschouwen, hetwelk men altijd en zonder nadeel geven kan.
Voor het overige maakt de naam en de ouderdom het reeds eerwaardig. De Artemisia werd bij de Ouden zeer hoog geacht in hysterische en in die ziekten, welke wij nu zenuwziekten noemen. Zij kreeg, volgens plinius, den naam Artemisia van de Koningin van dien naam, Gemalinne van mausolus, die het Mausoleum gebouwd heeft. Ook werd zij Parthenis of Virginalis genoemd, ter eere van de Godin-maagd diana; Artemis Ilithyea, dewijl zij de geheime ziekten der vrouwen gezegd werd te genezen.
Eindelijk moet men niet vergeten de onbaatzuchtigheid van den Heer burdach te roemen, die, met verachting van alle eigen voordeel, dit middel aan het welzijn van het algemeen toewijdt. Welke sommen bragt niet reeds het Rugoldsche middel den verkooper aan! en dit bestaat waarschijnlijk hoofdzakelijk uit dezen wortel.
In het volgende 5de stuk geeft de Heer burdach eenige nadere bepalingen omtrent de bereiding van dit middel op, die hierop neêrkomen, dat men zich niet tot de vezelwortelen behoeft te bepalen, maar ook de dikkere en fappige zijwortelen en takken daarvan kan bezigen, als men het drooge en vermolmde en het harde houtige er van afscheidt; voorts, dat, als er geene voorboden vóór het acces der Epilepsie zijn, men het ook aanstonds na het acces kan geven: wanneer de tijd bekend is, kan men het ¾ uur vóór het acces geven. |
|