Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1824
(1824)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 692]
| |
Tevredenheid.Ga naar voetnoot(*)Wie, door gouddorst aangedreven,
Rustloos naar genot blijft streven,
Maar 't genieten-zelf vergeet;
Wie steeds morren wil en klagen,
Zal geen schepter zelfs behagen,
En noemt elke weldaad leed.
Hij-alleen smaakt zaligheden,
Die, met eigen lot tevreden,
Kalm het oog naar boven rigt;
Hij-alleen kan rein bevatten,
Die niet zwoegt om eer of schatten.
Maar zijn' schat zoekt in zijn pligt.
Bij 't gevoel van eigen waarde,
Is 't hem Hemel reeds op aarde,
En de deugd zijn roem, zijne eer;
Elke morgen lacht hem tegen;
De avond dauwt weêr nieuwen zegen
Op zijn stille woning neêr.
Zie hem echtgenoot en vader:
Kom, ondankbre! treed hem nader;
Leer hier, wat gij worden moet!
Zie hem, vol van zielsverrukken,
Gade en kroost in de armen drukken,
Met den Hemel in 't gemoed!
't Needrig hutje wordt een tempel;
Matigheid bewaakt den drempel,
Als de vreugd den disch bereidt;
Vriendschap huppelt blij in 't ronde;
Liefde grift aan wand en sponde:
Zalige Tevredenheid!
| |
[pagina 693]
| |
Als de wind de takjes wiegelt,
't Morgenrood in 't beekje spiegelt,
Knielt hij op den dauwdrup neêr,
Dankt hij vurig 't Alvermogen,
En een traan leekt hem uit de oogen,
't Schepsel en zijn' God tot eer.
Met gezonde en frissche krachten
Kan hij ledigheid verachten;
De arbeid strekt hem niet tot last;
Geene angstvallige beklemming
Maakt hem wars van zijn bestemming,
Boeit hem aan de wereld vast.
Is hem stilte en rust beschoren,
O! geen oogwenk gaat verloren,
Dat hij niet naar kennis streeft;
't Uurtje, dat hij rust mag smaken,
Doet hem naar die wijsheid haken,
Die zijn' ziel den vrede geeft.
In het rijk der wetenschappen
Tracht hij moedig voort te stappen;
Zelfvolmaking is zijn doel:
Staag, met uitgerekt verlangen,
Nietigheden aan te hangen,
Dit, dit wraakt zijn kiesch gevoel.
Zoo, zoo snellen zijne jaren,
Als een scheepje op effen baren,
Rustig naar den eindpaal heen;
Maar geen dood zelfs doet hem vreezen;
Eindloos bij zijn' God te wezen,
Is zijn blijde hoop alleen.
Broeder! wilt ge uw heil zien bloeijen,
Leer van hem in dank ontgloeijen,
En geniet Tevredenheid.
Wie steeds onverzaad blijft woelen,
Zal zich nooit gelukkig voelen,
Waar men vreugdetranen schreit.
| |
[pagina 694]
| |
Tusschen schaamlen nood en weelde
Staat het hutje, waar hij kweelde,
Waar hij reine vreugd genoot.
Broeder! dat wij derwaarts snellen!
Scheur de banden, die u knellen,
En gij juicht nog in den dood.
w. kraan.
Waddingsveen, 12 Sept. 1824.
|
|