Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1824
(1824)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 689]
| |
Dichtregelen, gezongen door de kinderen, welke op kosten van het Brugsche departement der Maatschappij: tot nut van 't algemeen, onderwezen worden; bij gelegenheid van de plegtige uitreiking der eereblijken aan twee menschenvrienden, den 10 van slagtmaand 1822 en den 5 van louwmaand 1824. Door P. van Genabeth, secretaris van gemeld departement, leeraar der Nederlandsche taal aan het koninklijk athenaeum te Brugge.Ga naar voetnoot(*)I.Hoe plegtig is voor ons dit uur,
Met ongeduld verbeid!
Het wekt in ons het edelst vuur,
Daar dankbaarheid ons leidt.
De nevel de onwetendheid
Omgaf nog onze jeugd,
o Maatschappij! toen uw beleid
Ons leed herschiep in vreugd.
't Is naauwelijks een jaar geleên,
Dat wij, voor de eerste maal,
Verhieven onze dankgebeên
In stamelende taal.
En dankbaar klopt ook 't jeugdig hart
Op 't zien van eedle daân,
Als men 't gevaar kloekmoedig tart,
In 't onversaagd bestaan.
Wie worstelt dáár, met flaauwe kracht,
Ginds tegen vlam en vloed?
God!... 't is een kind!... 't ontbreekt aan magt....
Men komt! het is behoed!
| |
[pagina 690]
| |
Hij komt, de menschenvriend en held,
Die zich ter redding spoedt,
't Gevaar stoutmoedig tegensnelt
In vuur en watervloed.
Wanneer, aan wissen dood ontrukt,
In moeders arm gekneld,
Een kind, aan 't ouderhart gedrukt,
In vreugdetranen smelt;
o! Dan verheugt zich heel Natuur
Dit schouwspel aan te zien,
Wedijvrend, in dit hagchlijk uur,
Haar' bijstand ons te biên.
Zoo rijst aan 's hemels heldren trans
De zon der menschlijkheid,
En straalt met onnavolgbren glans,
Daar zij verlichting spreidt.
Zoo is deze eedle Maatschappij
Het evenbeeld dier zon,
Verlicht en kweekt den mensch, daar zij
't Vooroordeel overwon.
| |
II.Is 't edel, schoon, steeds wêl te doen,
Is vriendschap hemelvreugd;
Ook dankbaarheid in 't hart te voên,
Is edel, schoon, en deugd.
Ja, dankbaar is geheel Natuur,
Wanneer, na winterrust,
De Lente, vol van jeugdig vuur,
Den blonden Phebus kust.
Wanneer de zon, met gouden glans,
Der bergen top verguldt,
Of aan den ooster-hemeltrans
In purper is gehuld;
| |
[pagina 691]
| |
Dan juicht in 't woud het vooglenkoor,
En springt van tak tot top;
Zijn danklied dringt de heemlen door,
En lovend stijgt het op.
Ja, dankbaar bruit de leeuw den lof
Des Scheppers van 't Heelal;
't Onschuldig lam blaat ook Zijn' lof,
Al grazend in het dal.
Het teeder wicht dankt, met een' lach,
De moeder, die het voedt;
De moeder dankt ook iedren dag
Den God, die 't kind behoedt.)
Wie wraakt, Natuur! uw edel doel?
Wie is 't, die u miskent?...
Aan ieder schepsel is 't gevoel
Van dank in 't hart geprent.
Wie sluit dan 't hart voor dankbaarheid?
Waar is die onverlaat?...
Verachting is hem voorbereid,
Die in zijn voetspoor gaat.
Uw edel doel, o Maatschappij!
Is niet ons heil alleen;
Gij werkt en zwoegt ook, vrij en blij,
Tot Nut van 't Algemeen.
En zoude ons hart niet dankbaar slaan
Voor 't heil, dat ge ons bereidt?
Zie in ons oog den vreugdetraan....
't Is die der dankbaarheid.
Neem 't offer ook van de onschuld aan,
o Oppermajesteit!
Haar dank bestaat in dezen traan....
Den traan der dankbaarheid.
|
|