Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1824
(1824)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 687]
| |
Zij wenkte - rijkbeladen schoven
Bezwaarden de akkers door haar vracht,
En heerlijk bloosde in tuin en hoven
Het ooft, dat 's plukkers handen wacht;
En lokkend lonkt door 't groen der blâren
De gouden druiftros, reeds vermoeid
Van 't kostlijk heulsap te bewaren,
Dat tintlend door zijn windsels gloeit.
Ja, 't is de tijd van d' oogst! Wat in de vroege lente
De landman had gezaaid, en kweekte maanden lang,
Dat gaart hij heden in met dubble woekerrente,
En vond het loon voor 't zweet, dat afdroop van zijn wang.
Thans, kwistig met den schat, door noeste vlijt vergaderd,
Deelt hij met milde hand elk van zijn' overvloed,
En beeft voor geen gebrek, ofschoon de winter nadert;
Want dubbel rijk was de oogst, en 't geven is hem zoet.
Maar niet slechts voor die nijvre scharen,
Wier hand de halmen nedersloeg,
En 't ooft, dat bloosde door de blâren,
In volle korven henendroeg;
Wier voet uit rijpe muskadellen,
Die 't zomergloeijen op deed zwellen,
Den nektar perst voor mensch en Goôn,
Blonk thans de vreugd des oogstes weder:
Zij streek ook in de harten neder
Van wijsheidsvriend en Muzenzoon!
O! al de bloesems, die zij gaarden
Op lentereis of zomertogt,
En trouw aan 't warme hart bewaarden,
Opdat geen vlaag ze deren mogt;
O! al de kiempjes, die zij vonden
In eigen beemd of vreemde gronden,
En zorglijk kweekten maanden door, -
't Werd alles ooft en korenaren,
En juichend wordt het heengevaren
Naar Pallas' en der Muzen koor.
Daar deelen zij met milde handen
Die wondervrucht, dat toovergraan,
Dat windsels vallen doet en banden,
Gewrocht door bijgeloof en waan;
| |
[pagina 688]
| |
Dat hooger licht in 't oog doet stralen,
En vreugde in 't harte neêr doet dalen,
Gelijk slechts beter spheer ze heeft;
Dat duizend duizenden kan laven,
En nooit vermindert door die gaven,
Maar meerdert bij die 't meeste geeft!
Ook ons is in den stroom der tijden
Dit jaar niet vruchtloos weggevloeid!
Ook wij, wij mogten halmen snijden,
En plukken ooft, dat bloost en gloeit!
O! laat het ons niet angstig sparen!
Die schat vermindert in 't bewaren,
Daar hij, verkwist, ons woeker brengt.
Op! op! uit onze voorraadschuren
Dien heengevoerd naar Pallas' muren,
En mild voor allen neêrgeplengd!
Op! gij, die 't veld der wijsheid bouwde
Of de akkers der geschiedenis,
In vreemden hof een bloem aanschouwde,
Die hier nog niet ontloken is;
Brengt hier uw' oogst als offergave,
Die onze zucht naar kennis lave!
En gij, Apollo's priesterstoet,
Stort uit, wat u in stille dreven
De Zanggodin heeft ingegeven;
Bezielt ons door uw' dichtergloed!
Moog' soms ons offer schamel wezen,
't Zij rein toch, wat hier 't outer vult!
Geen vrucht uit slijkpoel zaamgelezen,
Geen giftig ooft met goud omhuld!
Neen, zelfs geen vrucht der Hesperiden,
Wanneer de hand, die ze aan mogt bieden,
Voor middeleeuwschen onzin strijdt!
O! liever dan wat dorre blâren
Van hen, die trouw Uw' dienst bewaren,
Verlichting en Bescheidenheid!
a. boxman.
Sept. 1824.
|
|