Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1824
(1824)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVergelijking van den Hollandschen en Engelschen handel in het begin der XVIIde eeuw.(Uit Sir walter raleigh.)
‘De Hollanders, tevens met de Embders en Hamburgers, maken zich thans (1603) meester van de vrachtvaart der Oostzee, van Frankrijk, Spanje, Portugal, Italië, Turkije en Indië. Niet zoodra heeft er duurte van koren, visch, wijn enz. in Engeland plaats, of dadelijk laden zij uit hunne pakhuizen 50 of 100 schepen, of meer, die zich rondom dit land verspreiden, en onzen (den Engelschen) handel bederven, niet met hunne eigene voortbrengselen, maar met die van andere landen. Amsterdam is nooit zonder 700,000 quarters koren, behalve het dagelijksche vertier, hoewel niets daarvan in het | |
[pagina 681]
| |
land zelf is gegroeid. Er wast overvloed van koren in Polen; maar het groote magazijn voor granen, om de Christenheid in tijd van duurte te helpen, is in de Nederlanden. Wijn en zout behooren in Frankrijk en Spanje te huis; de stapelplaatsen voor beide zijn in de Nederlanden. Hout vindt men voornamelijk in de Oostzee; maar den grooten houtstapel moet men in de Nederlanden zoeken, (waar er geen groeit) om zichzelve en dit Koningrijk te voorzien. Wol, lood, tin en vele andere goederen zijn in Engeland; maar de fabrijk van dat alles is in de Nederlanden. De Nederlanden hebben zoo vele schepen en vaartuigen, als elf Koningrijken in de Christenheid met elkander, Engeland medegerekend. Zij bouwen jaarlijks duizend schepen, en hebben toch voor geene honderd schepen eigene voortbrengselen. De Hollanders drijven gedurigen handel naar dit Koningrijk met 500 of 600 schepen in 't jaar, brengende daarmede goederen van andere landen; wij handelen naar hun land met geene 50 schepen 's jaars. Wij zenden naar de Oostzee jaarlijks slechts 100 schepen, voornamelijk naar Elbing, Koningsbergen en Dantzig; maar de Nederlanders zenden drieduizend schepen daarheen, die in alle zeehavens handel drijven. Zij zenden omtrent tweeduizend schepen in 't jaar naar het Zuiden van Europa, met de goederen der Oostzee beladen, en wij niet één. God heeft Uwe MajesteitGa naar voetnoot(*) gezegend met koper, lood, ijzer, tin, aluin, kopererts, huiden en nog wel honderd andere produkten, ook nog met wel duizend artikelen voor fabrijken; met koren, waarvan men veel bier maakt, en waarvan het meeste door vreemden wordt weggehaald; met wol, steenkolen en ijzer, een juweel van groote waarde; en nogtans laat Engeland achteloos den wereldhandel over aan andere Natiën, die weinig of geen fonds in hunn' eigen' boezem hebben.’ Dus schreef een der beroemdste mannen der Eeuw van elizabeth, in het jaar, dat jakob I de Regering aanvaardde. Naderhand nam de Nederlandsche handel nog aanmerkelijk toe, en had omstreeks den Munsterschen Vrede wel zijn toppunt bereikt, toen de Engelsche Akte van Zeevaart | |
[pagina 682]
| |
(thans zoo aanmerkelijk door hen gewijzigd) onzen handel naar dat land een' doodelijken slag toebragt. Hoe groot intusschen nog in het eerste derde der achttiende Eeuw de vrachtvaart der Nederlanders was, blijkt uit eene klagt der Fransche Kamer van Koophandel in 1731: ‘dat de Hollanders meer dan vierduizend schepen hebben, die koren, timmerhout, ijzer, vlas, hennep enz. uit het Noorden in Frankrijk in-, en wijn, brandewijn, vruchten enz. van daar naar het Noorden uitvoeren. Dit voorregt in den handel, zegt men verder, is toe te schrijven aan de matige regten in Holland, welke de ingezetenen groote voordeelen geven, alsmede aan de goedkoope vaart, naauwelijks door andere Natiën te bereiken. Daardoor behouden zij handel en scheepvaart voor zichzelve, worden meester van de bezittingen van andere Volken, en hunne gewesten worden het pakhuis van Europa, waaruit zich andere Natiën moeten voorzien.’ De Kamer van Koophandel sloeg voor, de Engelsche Akte van Zeevaart omtrent de Oostzee en het Noorden ook in Frankrijk in te voeren. Doch de kooplieden van Nantes verzetteden zich daartegen, ‘omdat de handel nu eenmaal dat kanaal had gekozen, omdat die van Portugal en Spanje op denzelfden voet was, en de Hollanders veel wijn en brandewijn sleten, die zij voor de Noordsche Natiën wisten te mengen en naar derzelver smaak te bereiden.’ Zóó was het nog vóór negentig jaren! En hebben sommigen onzer niet nog de schitterende dagen even vóór 1780 gezien? |
|