Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1824
(1824)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen–
[pagina 674]
| |
Twee rekwesten, van Maria van Reigersberch en van Willem Cornelisz. van der Velden, alsmede eene notarieele attestatie, alle betrekkelijk de gevan. genschap van De Groot.Den Heere Redacteur der Vaderlandsche Letteroefeningen.
Mijn Heer!
Bij nader onderzoek van den inhoud der vele Rekwesten, weleer, door maria van reigersberch, staande haars mans gevangenis op Loevestein, aan de Staten Generaal, of andere hooge Kollegiën, gepraesenteerd, waarvan ik U gemeld had de Minuten, of afschriften, te bezitten, en waaromtrent Gij mij uw verlangen verklaard hebt om het een of ander te plaatsen, bevond ik, dat zij allen betrekkelijk zijn, of tot de confiscatie der goederen van grotius, of tot het bezwaar der gevangenis en de onbillijkheid (om geen harder woord te gebruiken) van den Kastelein prounink, of deventer, aan wien de bewaring enz. der gevangenen was toevertrouwd, en dat het hoofdzakelijke daarvan door caspar brandt, in zijn Leven van de groot, is overgenomen. Hetgeen men nu daar kan lezen, zal U zekerlijk voor uw Maandwerk niet gevallen. Evenwel zijn er, onder mijne stukken van dezen aard, nog eenigen, door brandt niet gebruikt, waarvan ik U het een of ander zou kunnen mededeelen; doch ik weet niet, of het U belangrijk genoeg dunken zal. Aan uw oordeel overlatende, of Gij het volgende der plaatsinge waardig acht, schrijf ik het voor U af. Men kan er, tot schande van dien tijd, nader uit zien, hoe de gevangenen op Loevestein behandeld werden, en het kan tot opheldering strekken van hetgeen brandt, in zijn opgemeld werk, berigt, op bladz. 211-214, 228, 229, 233. Ik voeg er de afschriften bij van een tweede en derde stuk, het eerste, om verder van het onhebbelijk gedrag van prounink, het andere, om van de striktheid der gevangenis, en tevens van de groot's ijver, in het onderwijzen van zijnen dienaar, willem cornelisz. van, of | |
[pagina 675]
| |
van der, velden, (waarvan zie brandt, als boven, bl. 238) te doen blijken. Ik heb de eer met alle achting te zijn,
Mijn Heer!
Uw d.w. Dienaar, adr. stolker. Rotterdam, 6 Sept. 1824. | |
No. I.
| |
[pagina 676]
| |
mogelyck is, soo sy niet alles in verloop wil laten commen, ende haer selven in peryckel van incurabele accidenten brengen, wederomme op het huusGa naar voetnoot(*) opgesloten te gaen. Haer man te verlaten, ende hem in syn groot verdriet, by faulte van troost ende assistentie, te laten vergaen, en is noch Goddelick noch naturelyck, ende de Supple. en verhoopt niet, dat Uwe Ho. Mog. sullen toelaten, dat sy tot het eene ofte tot het andere, door Uwe Ho. Mog. resolutie, werde gebracht. Uwe Ho. Mog. Gecommitteerde hebben uit de Supple., naar ernstelyck aenhouden, verstaen de inconvenienten, die haer, door haere bewarynge, voor desen syn bejegent. De Supple. heeft oorsaecke, om erger te vreesen, indien hare clachten by Uwe Ho. Mog. niet en werden verhoort. Den Lieutenant,Ga naar voetnoot(†) die, sonder eenyge oorsaecke, de Supple. soo incivilyck heeft getracteert, en sal nu geen meer discretie gebruuken, naer dat hy meent, door het clagen van de Supple., te syn geoffenseert. De Supple., soo sy opgesloten moet blyven, en sal geen middel hebben, om daertegen by eenych vertooch te versien. De brieven, die de Supple. schryft, ofte ontfanckt, moeten door syne handen passeren.Ga naar voetnoot(‡) Uwe Ho. Mog. kunnen lichtelyck bevroeden, dat hy niet bestellen en sal, hetgheene tot syne beswarynge soude strecken. Het valt ook de Supple. te kostelyck, telckens over te commen, om hare clachten te doen. De dienstmaecht van de Supple.Ga naar voetnoot(§) maeckt swaricheyt, om langer in soo nauwen bewarynge te dienen, ende de Supple., gelyck Uwe Ho. Mog. wel konnen oordeelen, sal qualyck yet schicks daertoe konnen vinden. Selffs het huiswerck te doen, ende de kinderen gaede te slaen, is die Supple. niet doendelyck. De Supple. is eene jonge vrouwe.Ga naar voetnoot(**) Veel dyngen konnen voorvallen, die men niet kan versien, ende die niet souden lyden, dat men alsdan Uwe Ho. Mog. permissie versocht, om aff te mogen | |
[pagina 677]
| |
gaen.Ga naar voetnoot(*) Sy versouckt Uwe Ho. Mog., dat daer tydelyck in mach wesen versien. De Supple. en heeft de vryheyt, die haer voor desen is toegestaen, niet misbruickt. Sy sal, soo het haer Uwe Ho. Mog. gelieft toe te laten, dezelffde alsnoch met soodanigen discretie gebruicken, dat Uwe Ho. Mog. daerin goet contentement sullen nemen. Versouckt daeromme, dat het Uwe Ho. Mog. gelieven, de billycke redenen, by haer voorgaende requesten breeder, ende in dese ten deele verhaelt, gunstelick te overwegen, ende de Supple, te gunnen, dat, ingevalle haere vrienden by haeren man niet mogen commen, ende haer vry acces ende reces werde geweygert, dat haer ten minsten werde toegestaen, tweemael te weecke, van het huus te Gorcum ende Worcum selffs, ofte door haer dienstmaecht, te mart (te) moghen gaen; sonder welcke vryheyt de Supple. haer mans nochte haere gesontheyt niet kan versorgen, ende haere huishoudynge niet, als met groote schade ende incommoditeyt, waernemen. | |
No. II.
| |
[pagina 678]
| |
eetbare waren op Louvesteyn voorn., ten behoeve van de gevangenen aldaer, nochte aen hare huysvrouwen, te senden, ofte soo dickwils als sy sulcx deden, soude hy die wederom styeren. Deposeert vorders Jenneken Geeraerts Dr. voornoemt, alsoo sy seer ernstelyck aen den voorsz. Lieutenant versochte, de eetbare waren, dye sy alreede gekocht hadde, aen de Requirante alsnog te mogen senden, dat hy haer, onder andere woorden, seyde: Hoe bemoyt ghy u soo seer met dese luyden? Dat ghy wist, hoe quaden naem ghy in den Hage hyerdoor krycht, ghy soud u nyet meer daermede bemoyen. Verclaerde oock de voorn. Jenneken Geeraerts ende Geerburg Cornelis Dr. (naerdyen van wegen de voorsz. gevangenen van de Heeren Staten Generael, op haer luyder huysvrouwen supplicatie, was becomen seeckere Acte, in dato den 23en Juny 1620, inhoudende, dat hare Ho. Mog. consenteren, by soo verre de Supplianten yemant van buyten begeeren te gebruycken, om voor haer den marcktganck te doen, in plaetse van den Lieutenant Commandeur voorn., dat sy dat sullen mogen doen, ende dat sulcke geëmployeerde persoon van buyten gehouden sal syn de gekochte waren aen de Supplianten op het huys over te leveren in presentie van den voorsz. Lieutenant Commandeur) dat sy getuygen van de Requirante versocht synde, omme haer nootdruft te koopen, haer vervoucht hebben op 't voorn. fort Louvesteyn met eenige eetbare waren, versoeckende aen voorn. Lieutenant, deselve in syne presentie door Jenneken Geeraerts, getuyge voorn., aen haer overgelevert te mogen worden, 't welck hy weygerde, gelyck hy tot diversche reysen daerna oock heeft gedaen: welck versoeck by haer Jenneken Geeraerts, getuyge, dyes te meer gedaen wyerde, als sy seeckerlyck bevond, dat de voorsz. goederen ofte eetbare waren nyet wel en wyerden bestelt, maer dat van eenige partyen wel het derdepaert wyerde vermindert, eer dye de Requirante ter hande quamen, ende daerover geklaecht hebbende aen den voorn. Lieutenant ende syne huysvrouwe, heeft deszelfs Lieutenants huysvrouwe haer getuyge daerop tot antwoord gegeven: De soldaten en hare vrouwen steecken overal de hant in; want sy seggen, 't is Arminiaens goet. Sy dencken, dat sy 't op vrybuyt halen. Sluytende daermede haerluyden respective depositien. Aldus verleden ende gepasseert voor my Notaris binnen Gorinchem, in presentie van Jan Mertenszn, van Gent ende | |
[pagina 679]
| |
Jacob Janszn. van der Veen, burgers der voorsz. stede, als gelooswaerdige getuygen hyer over geroepen. Onder stont: my t' oirconde A. Kemp, Not. publ.
Geëxtraheert uyt de origineele attestatie off depositie, onderteyckent als boven. Ende is 't voorsz. geëxtraheerde daermede accorderende bevonden, opten 2en Novembris 1620, by my Notaris, residerende in 's Gravenhage, P. van Groeneweghen. | |
No. III.
| |
[pagina 680]
| |
vergunnen deselffde vryheyt, die de dienstmaecht van Juffrouw de Groote by Uwe Ho. Mog. is toegestaen, dat is vryen aff- ende toeganck op ende van het huis, binnen ende buten het fort; ofte ingevalle Uwe Ho. Mog. daerin eenige difficulteyt mochten vinden, dat het immers deselffde gelieve den Supplt. te consenteren, by wylen van het huis te mogen gaen, mits dat hy blyve binnen de wallen ende poorten van het fort van Louvesteyn; welck equitabel ende billyck versouck, hoewel hy Supplt. verhoopt, dat hem by Uwe Ho. Mog., sulckx het legt, sal werden geoctroyeert, ende dat overmits de Supplts. totale behoudenisse daeraen is gelegen, dat hy syne studien mach blyven continueren, hetwelcke hy sonder die permissie niet en kan doen: nochtans, in cas dat Uwe Ho. Mog. hetselffde versouck den Supplt. souden gelieven te ontseggen, hetgene hy immers niet en hoopt, soo versouckt hy Uwe Ho. Mog., tot syn groot leetwesen, dat Uwe Ho. Mog. gelieve den Lieutenant, commanderende op Louvesteyn, te ordonneren, den Supplt. uyt de besloten camer te laten, opdat hy van synen dienst ontslagen sich tot syne......Ga naar voetnoot(*) vervouge, alsoo de Supplt., hoewel seer ongaren, als streckende tot syne irreparable schade, genootsaeckt is, om syne gesontheyt ende leven te conserveren, syn profyt ende studien te verlaten. |
|