Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1824
(1824)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijSpanje onder de Mooren in de tiende, en onder den katholijken koning in de negentiende eeuw.Een der beste middelen, waardoor men de voordeelen van eenen toestand kan leeren kennen, is deszelfs vergelijking met vroegere toestanden. Om dus alle de zegeningen te waarderen, die de legitime Regering, getrouwelijk bijgestaan door de H. Inquisitie en de Monniken; over Spanje heeft uitgestort, zal het niet ongepast zijn, Spanje in de tiende en Spanje in de negentiende Eeuw onderling te vergelijken. Grooter contrast, dan de tiende en de negentiende Eeuwen, kan men zich naauwelijks voorftellen. In geheel Europa bijkans heerschte, gedurende de eerstgenoemde, de diepste onkunde, de dikste nacht van bijgeloof; men kende schier geene gemakken en genoegens des levens. Er had algemeene Regeringloosheid plaats bij de Edelen, die zich voor hoogere wezens hielden; terwijl de andere standen genoegzaam allen hunne slaven waren, die zelfs niet trouwen | |
[pagina 639]
| |
durfden zonder de toestemming van hunnen Heer, welke zij ten duurste moesten betalen. Deze Heeren woonden in roofnesten, kasteelen genoemd, van waar zij ongestraft den reiziger aanvielen, uitplunderden of vermoordden, of elkander beoorloogden. Moord en roof waren dus algemeen; geen mensch was van zijn eigendom zeker. Hoeren beschikten openlijk over den heiligen stoel van den Paus. (Men kent marozia en haars gelijken.) De Priesters waren nog de éénigen, die lezen of schrijven konden, en ook bij dezen waren die kundigheden zeer verre van algemeen. Het Latijn, de éénige taal, waarin men schreef, verviel tot eene barbaarsche brabbeltaal. Met de levende spraken was het nog erger gesteld; in geene derzelven kon men zich behoorlijk op schrift uitdrukken. Boeken waren ontzettend duur. Voor een exemplaar preken van zekeren Bisschop moest men, zegt robertson, (charles V, I. p. 221.) tweehonderd schapen en eene groote hoeveelheid tarwe, rogge en gierst betalen. Men reisde genoegzaam niet, uit hoofde der onveiligheid, en kende dus naauwelijks de naastbijgelegene landen. De menschen waren uit de barbaarschheid tot eene jammerlijke, diep bedorvene halfbeschaving overgegaan, en noch de woeste Edelen, noch het verdrukte Volk kenden de edele gevoelens, door eene goede opvoeding ingeboezemd, en door gelijkheid van Regten gekoesterd. Wreedheid en geweld heerschten overal, met zedeloosheid gepaard. De koophandel was bijna te niet. Hoe geheel anders is dit in onze negentiende Eeuw! De Volken hebben Regten verkregen, die de Regeringloosheid beteugelen. De Adel heeft in de meeste landen zijne drukkende voorregten moeten opgeven, en zich met den Burger gelijkstellen. De roofnesten zijn gesloopt of in puin gevallen. Kan de Edelman zijne schulden niet betalen, zoo wordt zijn kasteel, zoo goed als het huis van den Burger, verkocht. Wijze Wetten waken voor ieders leven en eigendom, en ontzag voor het Protestantismus heeft ten minste de uiterlijke zedigheid bij de Roomsche Geestelijkheid ten gevolge gehad. De nijverheid, kunsten en wetenschappen, en de gemeenschap der Volken, worden door alle Regeringen (althans tot op zekeren trap) aangemoedigd; doch eigenlijk staan zij reeds op eene hoogte, dat zij die aanmoediging niet meer behoeven: want kunsten, middelen tot gemeenschap, tot verbetering der fabrijken, tot bevordering der | |
[pagina 640]
| |
wetenschappen vermenigvuldigen zich dagelijks in den boezem des Volks. Men bezoekt de afgelegenste deelen der Aarde, in eenen tijd, die zelfs onze Vaderen verbaasd zou hebben. De boeken zijn, door de uitgevondene Drukkunst, voor weinig gelds te bekomen; het dierbaarste van allen, de Bijbel, wordt tot aan de afgelegenste Volken verspreid, en bij onze behoeftigen om niet uitgedeeld. Talrijke Maatschappijen zorgen overal voor de zedelijke en natuurlijke behoeften der Volken. Beschaving, zedelijkheid en menschlievendheid worden overal aangekweekt. Het is echter zeer opmerkelijk, dat van deze twee beelden de tiende Eeuw juist ook twee tegenbeelden vertoont, en wel in Spanje. Dit land, althans het voornaamste, rijkste en vruchtbaarste gedeelte van hetzelve, was destijds onder de heerschappij der Mooren, of Afrikaansche Mohammedanen, vervallen, die echter, verre van de domheid, dweeperij en traagheid der Turken verwijderd, niet alleen volle verdraagzaamheid aan hunne Christelijke onderdanen verleenden, maar ook den landbouw, den koophandel, de wetenschappen en kunsten aankweekten. Hun schoonste tijdperk valt juist in het midden der tiende Eeuw, toen de Christenvolken zoo diep gezonken waren. Men staat verbaasd over de bevolking, de welvaart en de pracht, die in het Rijk van den Khalif abdoulrahman III heerschten, hetwelk niet meer dan twee derden van Spanje, benevens Portugal, omvatte. (Het onvruchtbare Noorden, de barre vlakten van Oud-Kastilië en de Asturische bergen behoorden aan de Christenen.) Men rekende in de stad Cordova alleen tweemaal honderdduizend huizen (gedeeltelijk kleine, voor een of twee menschen geschikt), zeshonderd Moskeën en negenhonderd openbare badplaatsen. Het Mohammedaansche Spanje bezat tachtig groote steden en driehonderd kleinere. Dorpen en vlekken waren ontelbaar. Langs de Rivier Guadalquivir alleen telde men twaalfduizend dorpen. Een reiziger vond, op éénen dag, drie of vier steden, en kon geen vierendeel uurs gaan, zonder een dorp te ontmoeten. De goud-en zilvermijnen, reeds zoo beroemd bij de Pheniciërs, Karthagers en Romeinen, werden nog ijverig bewerkt. Men had robijngroeven, paarl- en koraal-visscherijen. De handel bloeide. Men voerde ruwe zijde, olie, suiker, kwikzilver, stafijzer, grijzen amber, zijden en wollen stoffen uit Granada, Murcia en Almeria, katoenpapier van Solibah, antimonium, rotskristal, zwavel, | |
[pagina 641]
| |
saffraan, gember, mirre, vooral wapenen, zoo als sabels, schilden, harnassen, maliënkolders en helmen, naar Afrika, Egypte en het geheele Oosten uit. De Mooren voeren op alle havens van het Grieksche Keizerrijk, en dreven er activen handel. Doch vooral werd de landbouw aangemoedigd en beschermd. Men bouwde suiker, katoen, rijst, behalve de meeste andere graansoorten, en de uitvoer was altijd vrij. Het beroemde Corduaan- en Marokijn-leder werd te Cordova vervaardigd en door geheel Europa verzonden. Vandaar de welvaart des lands, die ongemeen groote inkomsten aan den Vorst verschafte. De reeds genoemde Khalif abdoulrahman III, die bijna gedurende zijne geheele vijftigjarige Regering tegen de Christenen in het Noorden des Rijks moest oorlogvoeren, behield, zonder zijne onderdanen te drukken, nog gelds genoeg van zijne inkomsten over, om eene nieuwe stad (Zehra) met een paleis en tuinen aan te leggen, waarmede hij vijfentwintig jaren bezig was; elk jaar kostten hem deze weken door elkander driemaal honderdduizend dinârs of dukaten, hetwelk in 't geheel meer dan 37 millioenen guldens bedraagtGa naar voetnoot(*). Voegt men hier nu bij, wat zijne hofhouding of Serail, uit 6,300 personen bestaande, wat zijne talrijke paarden en de 12,000 man zijner ruiterwacht, wat zijne vloot, waarmede hij Ceuta en Tanger in Afrika innam, en eindelijk wat zijne groote legers, vestingwerken en talrijke ambtenaars hem kosten moesten, zoo kan men zich een denkbeeld maken van Spanjes inwendigen rijkdom, hetwelk zonder leeningen of kredieten zulke groote uitgaven vermogt te bestrijdenGa naar voetnoot(†). Maar de Mooren deden meer, dan voor de physieke welvaart des lands; zij beminden en bevorderden ook kunsten en wetenschappen. Onder alle de Mohammedaansche Hoogescholen was die van Cordova de meest beroemde. Zij werd in die zelfde tiende Eeuw (980) onder den Khalif alhakan gesticht. Er bestond toen reeds eene boekerij van 250,000 deelen, waarvan de Catalogus 44 deelen besloeg. In de twaalfde | |
[pagina 642]
| |
Eeuw bezat het Sarraceensche Spanje 70 openbare boekerijen, en Cordova had reeds 150, Almeria 52, Murcia 62 Schrijvers voortgebragt. Daarenboven heerschte er smaak en wellevendheid aan het Hof der Spaansche Khalifen. De groote Moskee van Cordova, de Alhambra en het Generalif te Granada zijn meesterstukken der Arabische bouwkunst (waarschijnlijk de moeder der Gottische), die nog de verbazing des reizigers wekken. In het kostbare paleis te Zehra prijkten 1400 kolommen van Spaansch en Afrikaansch marmer, en 140 nog fraaijere, door den Griekschen Keizer gezonden. In de voornaamste zalen sprongen fonteinen in prachtige marmeren bekkens, die te Konstantinopel door Grieken waren bewerkt. Alle vertrekken van dit paleis droegen blijken van den smaak en de liefde tot het schoone van den Khalif abdoulrahman. Deze Vorst was geen bijgeloovig aanhanger van mohammed's leer. Zijn standbeeld (eene doodzonde volgens den Koran) prijkte boven de hoofdpoort van Zehra. De vrouwen genoten ook in Spanje eene vrijheid, die haar in de overige Mohammedaansche landen ontzegd was; en vandaar die Ridderlijke Galanterie, welke ons in hunne zeden zoo behaagt, en die zij met hunne vijanden, de Christenen, gemeen hadden. De Europeërs zelve der tiende Eeuw gevoelden de meerderheid der Mooren in beschaving en kunde. De Edelen zonden hunne kinderen als pagies aan de Hoven der Sarraceensche Vorsten, en de Monnik gerbert, naderhand Paus sylvester II, studeerde te Cordova. Hij bragt van daar de kennis der Arabische (eigenlijk Indische) cijfers mede, die thans alom bij ons in gebruik zijn. Zoo groot was Spanje in de tiende Eeuw; zoo zeer stak het uit bij Europa, niettegenstaande hier de Christelijke Godsdienst vereerd werd, die uit zijnen aard de beschaving in de hand werkt, en niettegenstaande de Mooren het Islamismus beleden, hetwelk strijdig is met den voortgang der Natiën in verlichting en kunde. Wat was dus de reden van het genoemde contrast? Eene goede Regering, groote en verlichte Regenten, en eerbied van den Vorst voor de Wet. Men kent het geval van den Khalif alhakam, abdoulrahman's Zoon, die door het eenvoudige zinnebeeldige voorstel van eenen Regter tot berouw gebragt werd over eene onregtvaardigheid, eener arme vrouwe aangedaanGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 643]
| |
En hoe is nu Spanje in de negentiende Eeuw gesteld, terwijl alle andere Natiën van Europa zulke reuzenschreden hebben gedaan in beschaving, verlichting en kunde? Het is overgegeven aan het armste, baldadigste en onkundigste graauw. De verlichte, brave, fatsoenlijke en welgestelde inwoners worden vermoord, verbannen, uitgeplunderd, of in den kerker geworpen. De Koning, in wiens naam men voorgeeft te handelen, is zoo goed als gevangen, althans ontoegankelijk, in zijn paleis van St. Ildefonse, waar Fransche en Spaansche hellebaardiers iedereen den toegang weren, als tot den persoon van eenen Oosterschen Despoot. Handel, fabrijken, landbouw zijn genoegzaam te niet. Geld is er naauwelijks, om den Koning van eten te voorzien; en niemand heeft krediet voor eene Regering, die eerloos hare verpligtingen loochent. Het land is vol struikroovers. De kerkers zijn volgepropt. Letterkunde kan er niet meer bestaan in een land, alwaar de Koning zich het regt heeft aangematigd, om over alle inkomende boeken te oordeelen. Veiligheid voor personen en bezittingen is eene hersenschim in een Rijk, alwaar men op nieuw het onderzoek over gevoelens heeft ingesteld. Niemand vaart er wèl, dan de Geestelijkheid, die zich nu weder ongestoord vetmesten kan van het zweet des burgers. De hoogste mate van bijgeloof, door deze waardige Priesters verkondigd, hoont de verlichting der negentiende Eeuw, zoo wel als Bijbel en Christendom, in het aangezigt. De Staat, tot de tiende Eeuw teruggekeerd, boven welke hij zich eenmaal zoo luisterrijk verhief, is zijner ontbindinge nabij. - Vanwaar dit contrast bij Europa? - Door de werking der inquisitie, der monniken, der boekencensuur en van het despotismus op het volkskarakter. |
|