Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1824
(1824)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 629]
| |
De improvisator Sgricci.Wij lezen tegenwoordig meermalen in de Parijsche dagbladen van dezen inderdaad merkwaardigen man. Mij is daarbij eene zekere verbazing, als had men vroeger niets van hem geweten, vreemd voorgekomen. Daar ik bij mijn verblijf te Rome, in 1818, gelegenheid had, den zeldzamen jongeling te leeren kennen en mij voor hem te interesseren, wil ik hier iets op mijne later uit te gevene reisaanteekeningen anticiperen, waardoor men, naar ik vertrouwe, met het karakteristieke des mans en zijne improvisatiën nader bekend zal worden, dan door de onvoldoende opgave der dagpapieren. Ik had, gedurende een verblijf van eenige maanden in Italië, verscheidene beroemde en onberoemde Improvisators gehoord, en met tamelijke onverschilligheid dit werk aangezien. Zelfs een jong, schoon meisje, Signora rosa taddei, die zich den 23 Januarij 1818 in het Theatro Tordinone hooren liet, en toenmaals veel van zich deed spreken, boezemde mij siechts eene vlugtige belangstelling in. In een' kouden schouwburg, voor een klein publiek, gevoelde ik groote deernis met den bijna stuiptrekkenden angst, waarmede zij begon, en met deze treurige mimiek de langdradige en door haren nood zich heenslepende muzikale inleiding vergezelde. Van dit schouwspel geef ik den indruk weder, dien ik toen zeer levendig daarvan ontving, wanneer ik zeg, dat ik mij verbeeldde, de Pythia op den Delphischen drievoet te aanschouwen, met uitzondering van hare leelijkheid. Met het eerste woord brak het ijs. Het eerste stuk, (zij improvifeerde slechts lyrische verzen) door het lierachtig gevedel armelijk ondersteund, sleepte zich echter pijnlijk ten einde; ik luisterde met medelijden, vreezende dat zij ieder oogenblik zou verstommen; ook wat zij zeide, was naauwelijks hoorenswaardig. Nadat zij een weinig gerust en het tweede briefje uit de zilveren vaas getrokken had, bespaarde zij ons iets van het jammervolle voorspel; zij kwam vroeger ter zake, en men hoorde zonder bekommering het einde. Zoo ging het met ieder stuk beter. Bij het vierde keerde op hare doodsbleeke wangen het rood terug, en de toestand der geestverrukking was bereikt. Men kon hare voordragt schitterend noemen, gelijk de Gordel van Venus, (een van de onderscheidene thema's, waarvan sommige, gelijk, bij voorbeeld, de Dood | |
[pagina 630]
| |
van Egeus en Coriolanns, naauwelijks voor eene vrouwelijke lier geschikt schijnen) die haar op zwellende toonen daarheen deed zweven, en dien zij zelve in dit oogenblik scheen te hebben ontvangen. Zelfs de muzijk ontwaakte, om levendiger te accompagneren. Eenige grondstellingen leide ik al spoedig van deze improvisatiën af. Zij worden door muzijk geaccompagneerd en eenigermate gezongen, en dit gezang willekeurig gerekt en bespoedigd, om den Improvisator tijd en rustpunten te geven. In het oog loopend is het, hoe snel het gaat, wanneer hem gedachten en woorden ten dienste staan; maar, waar zij ontbreken, wordt de klank- en harmonielooze stem op het onverdragelijkst gerekt. De thema's zijn meest uit de oude geschiedenis, of bijzonder uit de klassieke oudheid, de mythologie, of de Italiaansche middeleeuwen. In deze vakken zijn de lieden het meest bedreven. Komt hun een vreemd thema voor, dan zeggen zij het ronduit, en het wordt verworpen, of zij doen als sgricci, hetgeen echter zelden gebeurt. Hem werd, namelijk, de Graaf van essex als treurspel opgegeven; maar hij wist niets van hem, of van Koningin elizabeth: hij verzocht derhalve, dat men hem de geschiedenis wilde verhalen. Dit gebeurde, en hij improviseerde een treurspel tot algemeene verbazing. Daar de vormen van alle improvisatiën als 't ware typisch zijn, is dit niet zoo moeijelijk als het schijnt; ook het treurspel neemt zoodanig een' vorm aan, die de minstmogelijke personaadjen bij de meestmogelijke duidelijkheid toelaat. Het koor wordt van de Ouden ontleend, om hetzelve de gevoelens, die men de handelende personen niet kan laten uitspreken, in den mond te leggen. De karakterteekening moet ondergeschikt blijven, en ligt ook geheel buiten het bereik der Italianen. Men zal slechts den dramatischen toon, de gedachten, gevoelens en de taal, afgescheiden van het wonderbare des ontstaans, kritisch kunnen schatten; maar dit kan men bij sgricci onvoorwaardelijk. Eindelijk stelde ik alle achterdocht tegen de eerlijkheid bij de behandeling der opgaven dadelijk ter zijde. Deze behoort tot het openbare leven der Italianen, en een bedrog ware, zoo als ik hen ken, onmogelijk; ja het van buiten leeren, hetwelk velen beweren, van zulke uitgebreide onderwerpen misschien een nog grooter wonder, dan de vinding op het oogenblik. Ik zal straks eene openbare zitting der Academia Tiberina be- | |
[pagina 631]
| |
schrijven; bij deze kreeg ik de volkomene overtuiging, dat zelfs het geringste voordeel ter gunste des Improvisators bij de keus van een thema geene plaats vinden kan. Thomaso sgricci is, ten minste in onzen tijd, de eerste, die treurspelen improviseerde. Hij was mij bekend, eer ik naar Italië ging, en, als ik mij niet vergis, was het omstreeks het jaar 1810, toen hij optrad. Later hebben verscheidene zijn voorbeeld gevolgd; reeds in Venetië verhaalde men mij van eenen, die hem overtrof; maar geen heeft, buiten hem, tot hiertoe een' duurzamen naam gemaakt. Hij is uit Arrezza geboortig, en zal, toen ik hem leerde kennen, misschien 21 of 22 jaren oud geweest zijn; een klein, zonderling mensch, toenmaals een bijkans willoos werktuig in de handen zijner bloedverwanten, die hem in acht namen als hunnen oogappel, zonder in het geringste eenig ander belang in zijn aanzijn te nemen, dan dat het geld opbragt. Hij had in de regten moeten studeren, en zeer tegen het oogmerk en den wil zijner ouderen was hij tot dit ... woeste leven overgegaan, hetwelk zij niet beter dan het beroep van tooneelspeler achtten. Slechts na den dood zijns vaders was zulks mogelijk geworden; moeder en broeders trokken met hem, en hielden hem als 't ware gevangen. Voor hemzelven was zijn talent als voor de beek haar schitterend droppelen in den zonneschijn; hem onbewust ontstroomde het zijner ziele; maar zijn zwak ligchaam was voor de inspanning, hoe gering zij scheen te zijn, niet bestand. Zoo ontstond bij hem een krankheidstoestand, waaraan ziel en ligchaam een gemengd deel namen. Hij gedroeg zich als een droomende, ja de geest scheen eerst over hem te komen met het eerste woord, dat hij improviserend sprak; zijn gewoon gesprek was niets; als een kind, wist hij allerlei liefkozingen te bewijzen; en voegde men den indruk, dien zijne kleeding maakte, daarbij, die op het eerste gezigt mij, naar de wijze der zwervende tooneelspelers, vreemd en verwaarloosd voorkwam, maar die later, als iets aangenomens, van zijn wezen niet scheidbaar bleek te zijn, dan konde men zich werkelijk een tijdlang verbeelden, dat men eenig zeldzaam begaafd, vroegrijp of overgeleerd kind voorhad. Hij heeft zich ook als dichter beproefd; dat is, treurspelen, gelijk hij die dagelijks improviseerde, opgeschreven; maar - want kritiek had hij in het geheel niet - zijne bloedverwanten hadden ze slecht gevonden en, bedriegt mijn geheugen mij niet, | |
[pagina 632]
| |
dadelijk vernietigd, en zij veroorloosden hem ook geene verdere proefnemingen van dien aard, opdat zijn roem als Improvisator niet door het bekend worden zijner gebrekkige dichtpogingen benadeeld wierd. Voor mij is deze omstandigheid van gewigt; en ik beken opregt, dat ik deze daadzaak niet alleen geloof, maar mij ook verbeeld dezelve psychisch te begrijpen. Thans heeft men te Parijs zijne treurspelen door snelschrijvers laten naschrijven en zeer te prijzen gevonden; hetgeen mijn gevoelen bevestigt. Het was den 26 Maart 1818, toen ik, met mijn' vriend wilhelm muller, tegen den avond door de straten van Rome kuijerde, waar ons de aankondiging eener Akademie (zoo noemt men in Italië alle dergelijke voorstellingen) van sgricci in het oog viel. Wij hadden besloten, den volgenden morgen eenen uitstap van eenige dagen naar Tivoli en Palestrina te doen. Maar sgricci en een geïmproviseerd treurspel hadden bij mij de overhand. Ik beftormde mijn vriend; met weêrzin gaf hij toe, en de reis werd uitgesteld. Muller's reisgenoot spotte met mijnen enthusiastischen ijver, maar liet zich overhalen, om, in plaats van zich te vervelen, sgricci met ons te hooren. Maar die ijver werd een werkelijk enthusiasmus, toen wij hem hoorden. Hier was geen gezang, geen gevedel, geen krampachtig angstig gesteen, om de hoogte der geestverrukking te bereiken. (Naderhand verzekerde hij mij, dat hij het eerst het zingen nagelaten en de muzijk afgeschaft heeft, waarin echter eenigen hem weldra gevolgd waren.) Slechts een hem vreemd vuur is het blijkbaar, wat hem aangrijpt; met een' onzigtbaren geest te vergelijken, die op den eersten aanroep gewillig verschijnt. In zijne gelaatstrekken heeft geene merkbare verandering plaats, behalve dat derzelver uitdrukking levendiger wordt; maar de zachte gloed, dien men bemerkt, verdwijnt met het laatste woord. Een klein publiek bevond zich in eene zaal van het Venetiaansche paleis; eenigen van de eersten uit hetzelve namen het loten der thema's op zich, die door allen konden opgegeven worden; een voornaam Romein bleef bij de zilveren vaas, en liet bij het begin, hetwelk door het verschijnen van sgricci op eene kleine verhevenheid werd aangeduid, eene der dames in de voorste rij trekken. Het lot werd den Improvisator gegeven; hij las, en begon, na een zeer kort nadenken, onmiddellijk zijne rede in de edelste, duidelijkste, welluidendste | |
[pagina 633]
| |
voordragt van rhythmische recitatie, gelijk men die niet op Italiaansche tooneelen hoort, op welke meest Fransch pathos in het treurspel heerscht. Drie groote onderwerpen vervullen den tijd van drie uren, van welke den Italiaan niets afgekort mag worden; hij wil volop verzadigd zijn. Behalve het treurspel, of liever vóór hetzelve, worden nu nog twee lyrische stukken van onderscheiden aard geïmproviseerd, waartoe men bijzondere thema's opgeeft. In eene groote Canzone werd de Dood van sappho heden betreurd; terwijl, zeer verkeerdelijk, de Dood van socrates aan het treurspel verbleef. Toen wij dit hoorden, gaven wij alle hoop op, dat daarmede iets te beginnen was; maar wij werden anders onderrigt. De Improvisator vergunt zich eene korte poozing, in een zijvertrek, tusschen de onderscheidene stukken, terwijl het publiek de thema's in orde brengt. Dan verschijnt hij weder zoo frisch en moedig, als hij afgemat de kamer verliet. Is hem het onderwerp des treurspels bekend, dan bedenkt hij zich ook niet langer dan bij de andere opgaven. Peinzend zegt hij nu: ‘Ik kies die en die personen tot de handeling; deze speelt daar of daar,’ en nu noemt hij de personaadjen des eersten tooneels. Dit zegt hij op een' zachten, onzekeren toon, waarmede naauwelijks eenige minuten verloopen, als hij de rede ook reeds begint. Zelden laat hij meer dan drie, nooit meer dan vier personen zamen optreden, omdat de hoorders anders de voordragt niet zouden kunnen volgen; drie onderscheidt hij, sprekende, zeer goed en duidelijk; dikwijls dient hem staan of zitten tot betere verzinnelijking der rede. Het koor vult de tusschenbedrijven aan, of veeleer worden deze door hetzelve aangeduid, daar sgricci gedurende het gansche treurspel zelfs geene seconde ophoudt. De stroom stort zich zwellend en onafgebroken uit. Somwijlen, echter, schijnt het, dat de Improvisator vermoeid wordt, ja alsof hem een woord ontbreekt; maar hij ontvlamt op staanden voet als in edelen toorn, en gelijk de stroom, die rasscher en bruisende om eene stuitende klip stort, blijft een nieuw vuur voor eene lange reeks van verzen borg. De verssoort, in welke deze treurspelen uitgesproken worden, zijn versi sciolti, naar mij sgricci verzekerde de ongemakkelijkste voor het improviseren; zij kiezen daarom andere, lyrische vormen voor het koor, om zich te verligten. Naast het verso sciolto vallen de terzien hen zwaar, maar toch ligter dan het rijm geheel | |
[pagina 634]
| |
te vermijden, dat zich telkens aan hen opdringt. Dit zich hun opdringend rijm, verbonden met vele telkens wederkeerende beelden, die met hetzelve door het denkbeeld naauw verbonden zijn, maar die bij de versi sciolti van het rijm gescheiden moeten worden, om op zichzelve staande aangewend te worden, maakt het begrijpelijk, dat de rijmelooze verzen voor den Italiaan zwarigheden hebben; ook moet hij bij dezelve zich streng aan de rhythmica houden, terwijl het rijm hem van zelf leidt. Van niemand klonk mij de schoone welluidendheid van het vers zoo vol in het oor, als van sgricci. De Italianen hebben, gelijk men weet, geen metrum in onzen zin, daar zij slechts de syllaben tellen, en ook daarmede zeer willekeurig te werk gaan; maar bij onzen Improvisator was het anders, en zoo, alsof hij iedere syllabe en iedere letter muzikaal juist haren eisch gaf en niets meer. Doch een verbazingwekkend werk ontstond in het treurspel, de Dood van socrates, voor onze ooren en oogen. Alcibiades en plato waren handelende personaadjen, en Platonische lessen waren zoo gepast in het geheel geweven, dat zij evenzeer verrasten als roerden en wegsleepten. In volle verrukking verliet ik de zaal, en belden besloten wij eenparig, den verwonderlijken jongeling op te zoeken en nader te leeren kennen. Doch, naardien te Rome de eene groote indruk den anderen verdringt, had onze reis naar Tivoli ons in vijf dagen op andere gedachten gebragt. Bij onze terugkomst was veel in te halen, en bijna hadden wij onzen Improvisator vergeten; maar dit gebeurde niet; wij overwonnen verscheidene zwarigheden, tot wij zijne woning uitvonden en hemzelven aantroffen. Dit was eindelijk den 10 April. Wij zagen eene woelige beweging in het huis, en weldra werd ons berigt, dat het heden de plegtige dag was, dat de jonge man in eene openbare zitting als honorair lid der Academia Tiberina aangenomen zou worden. Op de beleefdste wijze werden wij genoodigd in het rijtuig des hoogvereerden mede te gaan, dewijl er anders bij den toevloed geene hoop zou zijn om binnen te komen; ons bleef ook geen tijd overig om tegen te spreken of te danken, want, eer wij er om dachten, zaten wij in het rijtuig, met den beroemden man in ons midden, en tegenover ons de honoraire leden der deputatie. In eenige an- | |
[pagina 635]
| |
dere rijtuigen, door de Akademie gezonden, volgden de familie en vrienden van den te bekroonen Improvisator. Het was alsof wij mede geëerd en onderscheiden werden, en toch waren wij, om zoo te spreken, uit de lucht komen vallen. Wij kwamen aan. Verscheidene kamers waren feestelijk versierd en met toehoorders opgevuld. De zaal, waarin de plegtigheid zou plaats hebben, bevatte inzonderheid de dames en aanzienlijkste personen. Hier zaten de leden der Akademie op eene verhevenheid. Onze binnenleiding had iets zonderlings, dat door mijn Duitsch kostuum, dat ik toen somwijlen en toevallig dezen dag droeg, vermeerderd werd; want dadelijk doorliep een nieuwsgierig vragen de vergadering, wie deze vreemdelingen waren, die de Improvisator inleidde. Weldra begon nu eene lange voordragt in proza, met betrekking tot de aanneming van sgricci; vervolgens eene lange reeks sonnetten der leden van beiderlei sekse te zijner eere, deels geïmproviseerd, deels gelezen, in het Latijn en Italiaansch. Eindelijk werden hem de gouden medalje en een lauwerkrans overhandigd. Hij verliet de zaal, en de thema's werden nu als eene gewigtige aangelegenheid behandeld. Allen werden door den voorzitter opgelezen, en bij elk de opgever met al zijne titels genoemd. Nadat zulks een' geruimen tijd in de onverdragelijkste hitte geduurd, maar daarom toch niet bespoedigd werd, overhandigde men den aanwezigen Prins, thans regerenden Hertog van Gotha, de urn. Waarschijnlijk dewijl er zoo veel tijds verloopen was, vergenoegde men zich met twee stukken, eene heroïde, waartoe coriolanus de stof leverde, en een treurspel, waarin wij den Zelfmoord van lucretia zouden vernemen. Nu trad sgricci binnen. Hem werd het briefje met het lyrische thema gegeven. Hij begon den coriolanus, en eindigde onder eene algemeene toejuiching. Men gunde den uitgeputten naauwelijks eenige minuten ter verademing, toen men hem het tweede briefje gaf. Hij las ‘lucretia,’ en eene wolk trok over zijn gezigt; gemelijk leide hij het papier neder, en begon op zijne wijze de personen en het tooneel aan te duiden, toen ik iemand naast mij vroeg, wat hem deerde. Nu vernam ik, dat het ongelukkigerwijze getroffen had, dat hij ditzelfde thema, vóór weinige dagen, van en voor een gedeelte van dit aanzienlijk gezelschap be- | |
[pagina 636]
| |
komen en geïmproviseerd had. Zigtbaar geraakte de vergadering in groote spanning, toen hij begon. Ik kon van de zaak niet oordeelen, daar ik de eerste improvisatie van de ongelukkige lucretia niet gehoord had; maar als bij vlagen onder het opzeggen, en inzonderheid toen hij geëindigd had, ontstond er een wild, alles verdoovend gejuich; men was uitgelaten. Alles riep: ‘Ongehoord!’ Hij had de beweegoorzaak en de gansche handeling zoo veranderd, dat niets gebleven was, dan natuurlijk de hoofddaad en de hoofdpersoon. Sgricci werd bijna weggedragen, zoo was hij half levenloos in elkander gezonken; hij hoorde weinig van het ontzettend gedruisch. Vijf uren had het in de grootste hitte geduurd; hij alleen had over de drie uren, bijna onafgebroken, gesproken: zijn toestand was niet te verwonderen. Thans stoof alles uiteen. Wij zochten dankbaar onzen leidsman en Improvisator op, dien wij, nagenoeg alleen, in het zijvertrek nog half dood vonden; enkel zijne moeder en broeder waren gebleven, om hem bij te staan. Eindelijk kon hij weder spreken; hij zeide ons, hoe hinderlijk hem het onderwerp van lucretia geweest was, en dat hij zich nu gedurig voor den geest had moeten houden, wat hij de eerste maal gezegd had, om geen der reeds gebezigde motiven aan te wenden, hetgeen met de plegtige gelegenheid niet overeenkomstig geweest zou zijn; zijne inspanning was alzoo verdubbeld geworden. Allengs gaf men hem nu verkwikkingen; want gedurende de zitting was hij de éénige geweest, wien men geene ververschingen had aangeboden, daar de Akademie zich niets ontbreken liet, hetgeen ons zeer tot ergernis verstrekte, tot dat wij vernamen, dat hij gedurende de improvisatie volstrekt niets gebruikte. Het was 's nachts een ure, toen de gekwelde Muzenzoon wèl ingepakt naar de koets geleid werd en ook wij ons naar huis begaven. Ik zag den jongen man naderhand meermalen, en vond hem, gelijk ik hem boven beschreven heb. Vóór mijn vertrek, den 21 April, hoorde ik hem voor de derde maal den 19 April, wanneer hij achilles in eene Heroïde, den Roof van ganimedes in terzinen, en pronia in een treurspel bezong. Ik haalde de bekende tooneelspeelster maasz, die zich juist te Rome bevond, door mijn enthusiasmus over, om deze Akademie bij te wonen, en overwon haar ongeloof, dat bij de keus der onderwerpen geen bedrog | |
[pagina 637]
| |
in het spel ware. Ik vertrok daarop, met de hoop en belofte van mijne zijde, den belangrijken jongen man in Italië weder te zien. Wij lezen thans, dat een FranschmanGa naar voetnoot(*) zich op dergelijke begaafdheden beroemt, maar de proef niet heeft doorgestaan. Van een' Hollander berigt men hetzelfde, maar met den grootsten lofGa naar voetnoot(†). Ik ben toenmaals zoo zeer van de hoo- | |
[pagina 638]
| |
gere ingeving bij deze improvisatiën overtuigd geworden, dat ik van gevoelen ben, dat aan geen volk deze gave bij uitsluiting verleend kan zijn; en, hoewel dan ook den Italiaan zijne grootere levendigheid der verbeelding, gloeijender gevoel, heftiger hartstogten en muzikale taal ten dienste staan, moet de improvisatie, op zichzelve beschouwd, naar klimaat en nationaal karakter gewijzigd, op Duitschen trant evenzeer mogelijk zijn, (waarvan ook reeds voorbeelden, ofschoon ruwe, voorhanden zijn) wanneer men den aanleg slechts telkens ontwikkelde. Maar welligt ware deze gave Gods ligter bij ons te vinden, dan de belangstelling der hoorderen! Wel is waar, willen wij kritisch te werk gaan, dan zullen wij veel van het enthusiasmus wegens Italiaansche improvisatie, zelfs van eenen sgricci, moeten daarlaten, en zouden, bij de hypothetisch als mogelijk aangenomene improvisatie des kouderen vaderlands, misschien geheel niet in enthusiasmus geraken. Maar een gezang, dat zoo onmiddellijk uit de hoogste ingeving des oogenbliks voortkomt, is iets, waaraan geene kritiek zich moet wagen. Gelijk het lied des nachtegaals, is ook dit een hymnus op de eeuwige liefde tot lof der Godheid, waar men slechts vroom mede instemmen kan.
Frederik, Graaf kalkreuth. |
|