lijk man doorging, en te Curaçao in een der grootste huizen woonde.
Doch alles op deze wereld is voorbijgaande en van korten duur; zoo was 't ook hiermede gelegen: slechts twee jaren mogt de R.C. kerk te Curaçao zich verheugen in het bezit van het beeld der H. Maagd Signora del Carmen: op eens krijgt Guaan de la Vierga het in 't hoofd, om Curaçao te verlaten, pakt het beeld der H. Maagd met deszelfs toebehooren in eene kist, en vertrekt in de maand Augustus 1823 naar Cuba. Velerlei waren de gissingen wegens het vertrek van Guaan de la Vierga. Eenigen schreven het daaraan toe, dat hij zag, dat het met hem te Curaçao, op den duur, zóó niet opnam, als op de Spaansche kust; anderen meenden, dat hij de Couranten had hooren lezen, (want of Guaan de la Vierga zelf kon lezen, daaraan twijfelde men ten sterkste) daaruit vernomen had, hoe laat het tegenwoordig in vele landen van Europa is, en daardoor op de gedachte was gekomen, om zijne diensten aan zekere groote, magtige Heeren in Europa aan te bieden, of deze hem misschien ergens toe konden emploijeren, doch weder anderen waren van meening, dat deze belangrijke, nuttige man zich van Cuba, alwaar men tegenwoordig ook al de dwaze woorden Vrijheid en Volkenregt begint uit te spreken, dadelijk naar Europeesch Spanje begeven zou, en deze gedachte is niet ongegrond; want, kort vóór het vertrek dezes kerkelijken Ambtenaars, werd alhier het berigt aangebragt, dat ferdinand VII, door zijne Fransche Broeders verlost, weder te Madrid was teruggekomen, om aldaar in zijne oude regten en magt hersteld te worden.
B.
Curaçao, October 1823.