| |
Chauda.
(Vervolg en slot van bl. 495.)
Maar, hoe zou men het aan den gestrengen Heer van het kasteel bekend maken, dat een arme landman hem zijne dochter weigerde? Thievenina ging dus heimelijk naar het kasteel; doch hare neêrgeslagene oogen verkondigden den Heere van amblerieux reeds, welke boodschap zij te brengen had, vóór zij nog een enkel woord had gesproken. Toen hij echter vernam, welke de grond der weigering was, antwoordde hij, na een oogenblik peinzens: ‘Pierro wil dus niet, dat ik ulieden tot mijnen rang verheffen zal? Wel nu, dan zal ik tot hem afdalen. Doch houd u stil. Maak claudine met mijn ontwerp bekend; en wanneer gij mij dan met den braven ouden man in gesprek vindt, dan kent gij mij niet.’
Amblerieux liet daarop zijne bedienden binnenkomen, en beval hun de strengste geheimhouding omtrent alle vragen, die aan hen, wegens de aanstaande manier van leven huns meesters, zouden mogen gedaan worden. Bij het vallen van den avond sloop hij heimelijk uit het kasteel, na zich vooraf geheel onkennelijk te hebben gemaakt, en begaf zich naar eene zijner schapenfokkerijen, die aan het uiterste eind van het dorp gelegen was. Des volgenden daags hoedde hij reeds, onder den naam van den herder lukas, zijne kudde, zeer in de nabijheid van pierro's wijnberg. Lukas was zoo minzaam, paste zoo zorgvuldig op, dat zijne schapen geene
| |
| |
schade aan den wijnberg deden, prees met zoo veel voegs pierro's behandeling der wijnstokken, zijne betoonde vlijt, zijne bescheidene wenschen en zijne verstandige gesprekken, dat de oude man hem weldra hartelijk lief kreeg, en in korten tijd waren pierro en lukas onafscheidelijke vrienden. Thievenina en claudine, die amblerieux in het geheim bezochten, droegen hiertoe niet weinig bij, doordien zij zich bij iedere gelegenheid in den lof van den braven lukas uitlieten. In dien tusschentijd ontving janin te Lyon dagelijks nieuwe bevelen van zijnen Heer, welke zijne terugkomst naar Bachet gedurig verder verschoven. Zijne brieven aan chauda en haren vader werden niet bezorgd; en de berigten, die hij omtrent zijne schoone ontving, waren wel niet zeer verontrustend, maar schenen toch aan te duiden, dat zijne langdurige afwezigheid haar niet zeer tot last was. Toen amblerieux zich nu genoegzaam in de gunst van pierro meende ingedrongen te hebben, kwam hij op zekeren tijd, dat hij met den ouden man onder eenen vruchtboom een weinig uitrustte, met zijn aanzoek voor den dag. ‘Buurman!’ zeide hij, ‘het schijnt, dat gij mijne vriendschap wederkeerig met de uwe vergeldt, en dat is mij, om meer dan ééne reden, zeer lief; maar ééne zaak is er, die mij grieft, - dat ik, namelijk, niet jong en rijk genoeg ben, om uwer dochters man te kunnen worden.’ - ‘'t Is waar, ik moet bekennen,’ hernam pierro, ‘voor mijne vrouw zijt gij niet rijk, en voor mijne claudine niet jong genoeg; mijn oudje heeft hooge - ja, ja, geweldig hooge bedoelingen met chauda.’ - ‘Nu ja! ik bezit toch ook nog wat
meer, dan mijne schaapjes; thievenina zal ik daardoor ligtelijk bevredigen. Claudine zal mij misschien wel niet beminnen kunnen; maar voor het huisselijk leven is het reeds genoeg, als men elkander slechts niet haat. Was ik van uwe toestemming maar zoo zeker, als van die der vrouwtjes!’ - ‘De mijne, buurman lukas, hebt gij.’ En een handslag bevestigde deze betuiging. Thans oordeelde amblerieux het oogenblik gekomen, om ook den laatsten stap te doen, en ontdekte zich nu aan pierro als den Burgheer in het schaapherdersgewaad, of eigenlijk als den wolf in de schapenvacht. ‘Aan dezen geringen kiel,’ riep hij uit, ‘heb ik de aangename uren, die ik met u heb doorgebragt, en vele wijze raadgevingen te danken. Uwe
| |
| |
deugden, en die uwer naburen, geven dit gewaad aanzien en waarde. De ouders en vrienden van claudine dragen hetzelve; het zal mij voortaan dierbaar zijn. Gij hebt aan den Heer van Amblerieux uwe dochter geweigerd; claudine zal dus de gade van den schaapherder lukas zijn.’ De oude man was door deze verklating geheel bedwelmd; de verzekeringen en beloften van amblerieux bewogen hem; hij wist nu niet meer, hoe hij de aangebodene, hem zoo bedenkelijke eer zou van de hand wijzen, bragt dus stamelend eenige verontschuldigingen voort, en sprak van de verpligting, die hij jegens janin had. ‘Die is een losse vogel,’ hernam amblerieux; ‘hij denkt slechts aan zijne vermaken. Zoo hij het met uwe dochter opregtelijk meende, moest hij immers reeds lang terug zijn. De bezigheden, die ik hem te Lyon had opgedragen, zijn reeds sedert eenige weken afgeloopen; maar hij zoekt dagelijks nieuwe voorwendsels, om zijn verblijf aldaar te rekken, en ik weet, dat hij daar een zeer losbandig leven leidt. Bovendien bemint hij ook uwe dochter niet meer; hij zou haar dus zeer ongelukkig maken.’ - Pierro, ook van dien kant uit het veld geslagen, zag nu geenen uitweg meer, en bekrachtigde ten laatste, met een' nieuwen handslag, zijne te voren gedane belofte.
Het gerucht van eene zoo ongehoorde en ongelijke huwelijksverbindtenis verspreidde zich weldra door het geheele land; het regende van alle kanten spotternijen en puntdichten op dezelve. De mare daarvan drong zelfs door tot Lyon. Janin hield dezelve wel voor een sabeltje; maar hem overviel toch eene pijnigende onrust. Hij keerde nu ijlings naar Bachet terug. Het was een stikdonkere en stormachtige nacht, toen hij bij de poort van het kasteel aankwam; maar de bedienden van amblerieux wezen hem met beleedigingen af; want zij hadden, omtrent dit wel voorziene geval, het uitdrukkelijk bevel gekregen, om hem niet te herkennen. Zij riepen hem dus toe: ‘De Geheimschrijver, wiens naam gij u toeëigent, is te Lyon. Pak u dus weg, ten ware gij de tuchtiging begeerdet, die uw bedrog waardig is.’ Dit onthaal bevestigde alle geruchten, die hem onderweg waren ter ooren gekomen. Hij haast zich daarop naar de woning van pierro, klopt, maar vindt geen gehoor. Janin begon nu te wanhopen; hij wist niet, wat te beginnen. De gedachte: ‘Chauda is voor mij verloren,’ vervulde zij- | |
| |
ne ziel met helsche solteringen en sombere gedachten des doods; maar bedacht hij dan weder, dat een ander het voor hem bestemde geluk genieten zou, dan geraakten alle vezelen van zijn gepijnigd hart in beweging; verwoed hijgde hij dan naar wraak; eindelijk sloot de slaap, het gevolg der volslagenste afmatting, de bezwaarde oogleden van den ongelukkigen.
De aanbrekende dag wekte janin. Alles rondom hem woelde in luide vreugde door elkander. Het schieten en klokkengelui, het gerucht der pauken en trompetten, het gezang en gejulch der menigte, de linten en bloemfestonnen, dit alles verkondigde aan janin, dat het heden de dag der huwelijksvoltrekking was. Hij sloop, langs eenzame en ongebaande paden en door struiken, naar den tuinmuur van het kasteel. Uit alle hoeken van hetzelve deed zich het vreugdegejuich en de muzijk hooren. Hij zag uit zijnen schuilhoek de bedienden heen en weder loopen; maar geenszins, zoo als hij gehoopthad, claudine, thievenina of pierro. Van duizenderlei gewaarwordingen als verscheurd, spoedde hij zich naar de dorpkerk; maar zag, tot zijne verwondering, aldaar geen' den minsten toestel tot dusdanig feest. Hij waande dus, dat het onzalig uur was uitgesteld, en er begon reeds weder een straal van hope in zijne bange ziel te gloren; maar een kranke, die aldaar om uitkomst van zijn lijden bad, benam hem dezen waan. ‘Niet hier, maar in de slotkapel wordt de trouwplegtigheid volbragt, en waarschijnlijk ontvangt het bruidspaar in dit oogenblik den priesterlijken zegen.’ - Janin vliegt als een razende de kerk uit, ijlt naar de kapel, maar poogt vergeefs daarin te komen; dienaars en wachten stooten hem terug. Brullende van woede en wanhoop, beproeft hij, met geweld het geluk zijns trouweloozen mededingers te verwoesten; maar valt, door vruchtelooze pogingen afgemat, bewusteloos ter neêr. Eenige medelijdende buren brengen hem naar zijne woning, waar men hem der zorge eener oude dienstmaagd, die hem heeft opgevoed en thans ook alleen opregtelijk deelneemt in zijne smart, toevertrouwt. Tot bewustheid wedergekeerd, is ook oogenblikkelijk zijn besluit genomen; hij grijpt eene pistool, welke hij onder zijne kleederen verbergt, steekt zijnen slinger, dien hij meesterlijk wist te gebruiken, in
den zak, en begeeft zich, dus gewapend, in de avondschemering naar het park, sluipende in de omstreken
| |
| |
van het kasteel rond. In het dikste van het bosch verscholen, ziet hij aan het eind eener allée, op aanmerkelijken afstand, het jonge paar. Fluks grijpt hij eenen steen, en mikt, - daar vliegt de steen van den slinger; maar de liefde, die nog altijd in zijn gemoed tegen de wraakzucht strijdt, doet hem den steen naoogen, want die kon immers zijnen doodelijken vijand missen en claudine treffen; - daar vliegt hij tegen eenen boom, en valt al draaijende aan chauda's voeten neêr. Zij herkent dadelijk de hand, die hem geworpen heeft, en haar hart klopt geweldig, doch niet zoo zeer van toorn, als van medelijden. Zij meende, zoo wel als hare ouders, dat janin zich steeds in Lyon onthield, en haar reeds lang vergeten had. Zij was dus bedrogen. Maar, wat heeft er dan eigenlijk plaats gevonden? Hoe heeft men den armen ongelukkigen zoo langen tijd verwijderd kunnen houden? Dit waren de vragen, die hare ziel doorkruisten, en haar geheele gemoed in beweging bragten. Amblerieux schreef deze ontsteltenis aan den schrik toe, en ijlde, onder ijsselijke vervloekingen tegen den sluipmoordenaar, gelijk hij denzelven noemde, (terwijl hij vergat, dat hij zelf diens geheele levensgeluk vermoord had) naar het kasteel. Hier werden alle dienstbaren tegen den booswicht uitgezonden; doch deze had zich reeds verwijderd; het bosch en de dikke duisternis onttrokken hem aan zijne vervolgers.
Aan den voet des kasteels bruiste eene dier geweldige woudrivieren, die den grond wegscheuren, de boomen ontwortelen, de rotsen doorboren, en uit enge, vreesselijke bergspleten te voorschijn treden; - daar tegenover verhief zich een berg, van alle loof ontbloot, en met honderdjarige sneeuw en ijs bedekt, tot in de wolken. Janin daalt, met den moed der wanhoop, in dezen gapenden afgrond neder, klieft den stroom, en bestijgt een uitstekend deel van genoemden berg, hetwelk als over den afgrond hing, en zoo digt bij het kasteel was, dat men van daar alles zien en bijna hooren kon, wat er in hetzelve omging. Hier zat nu janin, bijna geheel van zinnen beroofd; nu eens onder heete tranen, met zelfverwijt, zijn ongeluk beklagende, terwijl hij pierro, chauda en zelfs thievenina verontschuldigde, en alle schuld weet aan de listige schurkenstreken zijns meesters; dan weder woedend van spijt, dat zijn slinger de trouwelooze niet getroffen, of dat hij het kasteel en de woning van pierro niet in brand gestoken, en zijnen eigen' dood in de vlammen gezocht had.
| |
| |
Eene enkele keer meende hij, onder de schaduwbeelden der wandelende personen, die van chauda en hare moeder te herkennen, en riep dan wanhopig hare namen uit. - De dans in het kasteel was nu geëindigd; het werd weldra geheel stil; de eene zijde des kasteels verzonk in eene dikke duisternis; aan de andere zijde werd het lichter; fakkels en kaarsen zwierven ginds en weêr. ‘Genoeg der ijdele tranen en magtelooze woede botgevierd!’ riep janin uit: ‘thans is het oogenblik gekomen, waarin de ouders van claudine haar in de armen van den grijzen moordenaar mijner zaligheid overleveren; - dit oogenblik wil ik niet overleven.’ Nu waggelt hij tot aan den rand der rots, zet zich de pistool voor het voorhoofd, en - tuimelt in de onpeilbare diepte neder. Het schot doorboort de lucht met een krakend geluid, en brengt de sneeuw van de bergkruin in beweging; de lawine rolt, stort ter neêr, breekt ijskorsten en rotsbrokken los, en wentelt die in den bruisenden stroom, zoodat de grondvesten van het kasteel schudden en de rivier verstopt wordt. Deze bergval, dit vreesselijk geraas, alsof alle elementen in oproer waren, vervult het gemoed van den grijzen bruidegom met eene onuitsprekelijke verschrikking; maar nog akeliger deed zich de nagalm van het schot, hetwelk deze ontzettende natuurverschijning was voorafgegaan, in het hart van claudine hooren.
Den volgenden morgen was de echtgenoot van chauda, de schaapherder lukas, weder in den gestrengen Heer van Amblerieux herschapen. Alle zijne beloften vergetende, leide hij het herdersgewaad weder af, en zeide het herdersleven vaarwel. De oude, brave pierro moest weder naar zijnen wijnberg en zijne thievenina naar hare boersche haardstede terugkeeren. Van dien tijd af was hun de toegang tot het kasteel gesloten; en niet dan met zeer veel moeite verkreeg de Vrouw van Amblerieux somwijlen het allergenadigst verlof, zich tot een bezoek bij hare arme, bejaarde ouders te mogen vernederen. Pierro had dit alles voorzien; hij schikte zich dus in zijn lot; maar de moeder, op eene zoo zoo smadelijke wijze in hare dwaze verwachtingen teleurgesteld, deelde aan hare dochter raadgevingen mede, welke deze verstandig genoeg was, zoo min tegen te spreken als op te volgen.
Hymen bragt aan den ouden Heer van Amblerieux zoo min bloemen als vruchten; hij stierf weldra, en liet claudine,
| |
| |
als erfgename, alle zijne bezittingen na. Hare eerste bemoeijing was nu, voor de welvaart harer ouderen te zorgen, en een eenvoudig, maar veelbeteekenend grafteeken te doen plaatsen op de rots, waar de ongelukkige janin zijn leven gelaten had; het was een gesluijerd vrouwebeeld, dat bloemen in eene ledige urn liet zinken.
De jonge weduwe bleef echter niet in het ongestoord bezit der uitgestrekte goederen van haren gemaal: hebzuchtige verwanten vielen op dezelve aan; men nam de ongelijkheid van stand te baat, om ze haar te ontnemen; de dochter eens wijngaardeniers kon immers niet de echtgenoot - zij kon alleen de bijzit van den rijken amblerieux zijn. Hieruit (want het goud weet, helaas! niet zelden regt te maken, wat jammerlijk gebogen is) ontstonden dus processen, die claudine noodzaakten, zelve naar Parijs te gaan.
De bekoorlijkheden van chauda, welke thans in haren vollen bloei stonden, verwierven haar in het moderne Athene weldra magtige beschermers. De ijverigste derzelven was een vijfenzeventigjarige weduwenaar, de Maarschalk de l'hopital. Zijn invloed kon van zeer veel vruchts zijn voor de uitspraak ten voordeele der schoone weduwe; ‘maar,’ gelijk hij zeide, ‘hij wilde zijne bemoeijingen op een algemeen erkend regt bouwen; hij kende de boosaardigheid van het Hof, en de geestige personen in de gezelschappen; men zou dus ligtelijk zekere geheime bedoelingen, of eene teedere betrekking, kunnen vermoeden; en hij zou wanhopig worden, bijaldien hij den goeden naam eener even bekoorlijke als deugdzame Dame mogt in gevaar stellen.’ Deze bezorgdheid kwam, wel is waar, Mevrouw van amblerieux tamelijk overbodig voor; maar zij had eenen anderen grond, die haar deed instemmen met de bedenking van den Maarschalk. Zijn naam en zijn verheven rang streelden de ijdelheid van claudine. Bovendien was het huwelijk eener jonge weduwe met eenen ouden man niets ongewoons; ofschoon vele booze tongen lieten verluiden, dat zij den ouden Maarschalk slechts hare hand gegeven had, om hem des te spoediger en aangenamer tot zijne vaderen te verzamelen. Reeds na verloop van weinige maanden aanvaardde hij dan ook de reis naar zijne voorgangers in zulk eenen dwazen echt, en liet zijne weduwe een weinig minder rijk, dan zij vóór hare echtverbindtenis met hem was, achter; want - hij had haar een aardig kapitaaltje schulden aangebragt. Claudine
| |
| |
betaalde deze, en oordeelde, dat zij daarvoor haren nieuwen rang niet te duur gekocht had.
Thievenina duizelde van vreugde, wegens de verbindtenis van hare geliefde dochter met eenen Maarschalk van Frankrijk. De vernederingen, die zij van den eersten gemaal derzelve had moeten ondergaan, hadden hare ijdelheid niet kunnen fnuiken. Zoo dikwerf zij het slechts eenigzins kon te pas brengen, bezigde zij de uitdrukking: ‘Mijne dochter, de gemalin van den Maarschalk de l'hopital;’ en het vermaak, dat daaruit voor haar ontsproot, vergoedde bij deze oude vrouw alles, zelfs het gemis van hare dochter. Pierro, daarentegen, schudde menigmaal bedenkelijk zijne grijze lokken, terwijl hij een' traan uit het flaauwe oog wegveegde, en zeide: ‘Nu is de klove te groot, die tusschen mijne borst en die van mijn kind gevestigd is. Ach, ik zal onze chauda niet meer in mijne armen sluiten, en haar niet meer aan mijn hart drukken!’ - ‘Bedenk, vader!’ hernam dan zijne vrouw, ‘dat het niet ons geluk, maar dat van onze claudine betreft. Thans is zij Maarschalkin; vervolgens wordt zij Prinses, en dan Koningin; dat kan niet missen, want de waarzegster heeft dit alles voorspeld.’
Een Prins, johan casimir II, Koning van Polen, had afstand gedaan van zijne kroon, en onthield zich in Frankrijk, waar lodewijk XIV hem de Abdij van St. Germain-des-Prés tot zijn verblijf had aangewezen. Deze Prins, nu niet meer Koning zijnde, leide zich toe, om een galant en beminnelijk man naar de wereld te worden. Hij zag de schoone weduwe de l'hopital, gevoelde de alvermogende kracht harer bekoorlijkheden, en verwierf hare genegenheid. Gloeijende van liefde voor haar, maar tevens bedacht, om hetgeen hij aan zijnen hoogen rang verschuldigd was te handhaven, huwde hij claudine in 't geheim. Dit geheim werd echter door haar, wier trotschheid het beleedigde, welhaast geopenbaard; en, ofschoon zij wel niet openlijk den titel van Koningin voerde, vernam toch weldra iedereen, dat zij de echtgenoote eens Konings geworden was. Zij zorgde ook, dat het berigt daarvan tot in hare geboorteplaats kwam; en dit berigt werkte bij thievenina zoo groote vreugde, maar bij pierro zoo veel verdriets, dat deze beide oude lieden weldra door eenen gemeenschappelijken grasheuvel werden gedekt. Johan ca- | |
| |
simir volgde hen niet lang daarna. Claudine werd dus ten derdemale weduwe, en bezat, na drie huwelijken, binnen den tijd van vijftien jaren gesloten en geëindigd, niets, dan eene dochter bij johan casimir, welke echter door de maagschap van dezen nimmer is erkend geworden. De verbindtenis van chauda met eenen Koning had haar vermogen niet vermeerderd; en deze tot den rang eener Koningin opgeklommene herderin leefde lang genoeg, om hare afst mmelingen tot eenen nog lageren staat te zien nederdalen. Meer dan één grijsaard te Grenoble herinnert zich nog aldaar eene kleine
claudine, die op deze wijze om eene aalmoes vroeg: ‘Geef aan de kleindochter des Konings van Polen eene aalmoes!’ Deze arme ongelukkige was inderdaad een achterkleinkind van chauda. |
|