Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1824
(1824)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijIets over de cholera morbus, waargenomen in het begin van 1820 te Malakka, en in julij 1821 langs de kust van Java.(Vervolg en slot van bl. 421.)
Tot eene ordelijke voorstelling had misschien behoord, dat ik het eerst over de oorzaken dezer ziekte, en de toevallen, waaronder zij zich voordoet, had gesproken; dan, de draad des verhaals brengt mij thans eerst op dat punt. De toevallen waren de volgende: gedeeltelijke onderdrukking der sensus interni et externi; onleschbare dorst; drooge en vuile tong; neiging tot braken, zonder veel uit te werpen (die overvloedig braakten, ondervonden veel verligting; hetgeen gevomeerd werd, was gal en onverteerd eten); brandende pijnen op de maagstreek, welke geene aanraking duldden; persing tot stoelgang, welke spaarzaam en waterig was; hevige hoofdpijnen, met duizelingen; opgezwollen hoofd en oogen; benaauwde ademhaling; kleine, onderdrukte pols; hevige krampen der onderste ledematen; koude van alle extremiteiten, met eene algemeen drooge huid; daarna geheele bewusteloosheid, intermitterende pols, algemeene koude, als van een lijk, en eindelijk, onder vreesselijke stuipen, de dood. Het verloop dezer hevige toevallen was van één tot twaalf uren; schoon ik, tien uren na den aanval, zelden een' lijder verloren heb. Ik zal geene vermetele uitspraak doen over den aard van het contagium, hetwelk deze ziekte doet ontstaan: hetzelve is mij ten eenemale onbekend, en menigvuldige ver- | |
[pagina 453]
| |
warde gissingen hebben er geen meerder licht over verspreid. Na de toevallen, welke ik waarnam, te hebben opgeteld, zal ik slechts eene der gelegenheidgevende oorzaken, om besmet te worden, welke mij is voorgekomen van het meeste belang te zijn, bijbrengen. En deze is: onderdrukte en belette huiduitwaseming. - Wien trof de Cholera Morbus bij voorkeur? De geringere klasse der inboorlingen, die, na een' warmen dag en hevige transpiratie, bij het vallen van den avond gewoon zijn een koud bad te nemen, en zich dan half naakt, op den grond of op koude steenen, veelal onder den blooten hemel, ter rust begeven. Wanneer er geen Miasma op hen inwerkt, verdragen de inboorlingen dit meestal wèl; toen echter gaf het der ziekte gelegenheid, zich bij hen in al hare verschrikkelijkheid te vertoonen. Onder hen dus, die zich het meest aan belette huiduitwaseming blootstelden, regtte de Cholera Morbus de grootste slagting aan. Hierop opmerkzaam gemaakt, namen de Europeanen (de zoogenaamde fatsoenlijke klasse) de meeste behoedzaamheid hiertegen in acht; en, zoo veel ik weet, is geen hunner te Malakka door deze ziekte aangetast, ten minste niemand er aan overleden. Men verbeeldde zich soms wel den vijand te voelen naderen, en sprak dan het Middel tegen de Cholera Morbus krachtig aan; doch meerendeels was dit niet noodzakelijk, en alleen uit vrees. Ook heb ik toen, noch naderhand, geen' der Officieren of Kadets bij ons aan boord aangetast gezien. Door de gedane lijkopeningen, de klasse der menschen, wie deze ziekte het meest trof, en de vermelde toevallen voorgelicht, vormde ik mij de volgende voorstelling van den aard der ziekte: De belette huiduitwaseming, in medewerking met het onbekende contagium, oefent voornamelijk haren nadeeligen invloed uit op het systema biliosum. De hepar scheidt eene zeer vitieuze gal af, welke maag en ingewanden als een sterke heterogene prikkel aandoet en oogenblikkelijk in ontsteking brengt, vanwaar neiging tot braken, stoelgang enz. De ontsteking, niet behoorlijk bestreden, maar door incitantia aangezet, | |
[pagina 454]
| |
neemt, sneller dan in eenige andere ziekte, de overhand, gaat tot gangraena over, en de lijder sterft onder hevige convulsiones. De ontsteking der ingewanden, aldus overprikkeld, vermeerdert de congestie naar het hoofd, welke buitendien reeds aanwezig is, en de lijder sterft onder de verschijnselen van Enteritis en Apoplexia. - Dat deze beschouwing nu in allen deele juist zoude zijn, wil ik geenszins beweren; (wie is er, die alle de toevallen der Cholera Morbus volkomen zoude kunnen oplossen?) maar zoo veel is waar, dat ik, met de daaruit afgeleide indicaties, zeer gelukkig in de genezing ben geslaagd, en deze indicaties waren: 1o. De belette huiduitwaseming terug te brengen. Hiertoe bezigde ik geheele warme baden, gedurende een vierde uurs, (welke ik om de twee uren, zoo de transpiratie niet terugkeerde, deed herhalen) en in dezelve sterke wrijvingen met wollen lappen, vooral aan de onderste ledematen, doortrokken van een sterk linimentum volatile. 2o. De aanwezige ontsteking der buiksingewanden tegen te gaan. Hiertoe deed ik meestal, vooral bij volbloedige lijders, oogenblikkelijk na den aanval, eene ruime aderlating, dikwerf tot flaauwwordens toe, waarop in de meeste gevallen de pols ruimer werd, de calor animalis terugkeerde, de tormina ventris verminderden, en over 't algemeen de ziekte een gemakkelijker verloop kreeg. 3o. De congestie naar het hoofd krachtdadig te bestrijden. Behalve de goede werking, welke de lating hierop gewoonlijk deed, liet ik ieder kwartier een zeer warm voetbad toedienen, en vesicantia, met acid. sulphuricum bevochtigd, in den nek en aan de kuiten leggen. 4o. De maag en ingewanden van de bevatte stoffen zoo veel mogelijk te reinigen. Dit bevorderde ik door het inwendig gebruik van eene matige hoeveelheid vinum antim. Huxh. en het toedienen van eene menigte clysmata oleosa calida, waarop gewoonlijk eene oogenblikkelijke ruime braking van onverteerd eten, slijm en gal volgde, als ook de faeccs overvloedig ontlast werden. | |
[pagina 455]
| |
5o. De herstelde warmte te onderhouden. Door eene aanhoudende wrijving, en het inwendig gebruik van eene sterke, warme en goed bereide infusio fl. cham. et samb., met eene geringe hoeveelheid spir. Mindereri. Bij een zeer klein getal lijders heb ik de lating niet aangewend, wanneer de graad der ziekte minder hevig was. Zoo er geene neiging tot braken bestond, diende ik eene ruime gifte mercurius dulcis toe, waarop dan spoedig overvloedige sedes volgden. De warme baden en wrijvingen heb ik echter gemeend nimmer te mogen verzuimen. In drie gevallen bij bejaarde Chinezen, waar ik geene noemenswaardige buikpijnen, alleen ruime waterige sedes, poging tot braken, en koude en kramp der ledematen waarnam, heb ik van de Methode van Dr. alexander, met goed gevolg, gebruik gemaakt. Gewoonlijk kan het bedaren van den fellen dorst tot maatstaf dienen van het afnemen der ziekte. Na de herstelling zijn alle lijders zwak en uitgeput. Ik deed hun zacht en versterkend voedsel gebruiken, gepaard met eene goede hoeveelheid rooden wijn en het navolgende decoctum (hetwelk ik echter wel eens geheel heb achtergelaten): R, Ras. ligni quassiae dr. ij. Wanneer de aanval niet zeer hevig was geweest, volbragt ik hetzelfde met een sterk inf. fl. cham. Rom., met spir. carm. sylv. verbonden. De meestmogelijke voorzorgen nam ik voor onze schepelingen. Van des avonds vijf ure, tot des morgens na zonneöpgang, mogt het wachtvolk nimmer stilstaan noch zitten. Die van tusschendeks gedurende dezen tijd naar boven | |
[pagina 456]
| |
kwam, moest dik gekleed en met een piëcker voorzien zijn. Elken avond gebruikten alle matrozen, die de eerste wacht niet hadden, baksgewijs een warm voetbad; en ieder ontving, op de wacht komende, eene hoeveelheid arak met warm water. Ook werd er streng toegezien, dat er geene onmatigheid in het gebruik van vruchten of ander voedsel kon plaats hebben. Met deze voorzorgen had ik het genoegen, slechts zeven man aan boord door deze ziekte te zien aangetast, waarvan ik één verloor. Toen wij, na bijna eene maand toevens, deze reede verlieten, was de Epidemie reeds sterk aan het afnemen, en bij onze terugkomst in Maart er geen spoor meer van over: de ingrediënten van het Middel tegen de Cholera Morbus scheidden van elkander, en hernamen ieder zijnen vorigen rang in genees- en huishoudkunde. Op het eiland Java waren wij zoo gelukkig niet. Bij onze komst aldaar, op het einde van Junij 1821, vonden wij deze streken door de Cholera Morbus hevig aangetast; en verscheidene schepen, met ons te Batavia ter reede liggende, telden hunne slagtoffers bij menigte. Groot was mijne blijdschap, toen ik aldaar de behandeling met de te voren door mij gehoudene zag overeenstemmen; om hetwelk waar te nemen, mijn verblijf ten huize van den ervaren en scherpzinnigen Geneesheer van het Hospitaal te Weltevreden, den Heer vansonst seldenrijk, mij overvloedige gelegenheid verschafte: de aderlating vooral werd met het beste gevolg aangewend. Wij hadden geene aangevallenen door de Cholera Morbus, gedurende den tijd, dat wij aldaar vertoefden, toen een jammerlijk voorval dezelve bij ons aan boord voerde. Een Detachement Infanterij, naauwelijks veertien dagen geleden uit Holland aldaar aangekomen, zou zich bij ons aan boord begeven, om naar Sourabaya vervoerd te worden. Door eene noodlottige onvoorzigtigheid, waren deze lieden, (na des morgens vóór zonneöpgang van Weltevreden naar de Werf ter inscheping te zijn op marsch gegaan) van 10 ure vóór den middag tot des avonds ten | |
[pagina 457]
| |
5 ure, in twee ongedekte vaartuigen, zonder eten of drinken, op de zandbank vastgeraakt, en blootgesteld aan den hevigsten gloed eener brandende zon, zoo zeer te vreezen in Indië, zelfs voor hem, die sedert verscheidene jaren geacclimateerd is. Onweêrstaanbare dorst deed de meesten besluiten tot het drinken van zeewater: allen kwamen afgemat en koortsig op de Brik aan (het was de avond van den 10 Julij); en, niettegenstaande de meeste voorzorgen, begaven zich sommigen in den maneschijn van tijd tot tijd ter ruste; (en deze waren het, die naderhand voor den aanval meestal bezweken zijn.) Gedurende den nacht en op den volgenden dag ontdekte zich niets; dan, des nachts ten 2 ure van den 12den, nadat wij des morgens onder zeil gegaan waren, barstte deze ziekte met vreesselijke woede onder het Detachement uit, met dezelfde toevallen als ik eertijds te Malakka had waargenomen, doch dikwerf nog heviger: binnen twaalf uren tijds had ik tweeënveertig aangevallenen, waaronder zeven van onze Equipage. (Het getal koppen aan boord zal toen, naar mijn beste weten, tusschen de 110 en 120 bedragen hebben.) Zij, die aan de toen bij ons grasserende Dysenteria lijdende waren, bleven allen verschoond. Hagchelijk was voor mij deze toestand. De éénige Geneeskundige aan boord zijnde, daar mijn tweede Chirurgijn overleden was, moest ik, gedurende drie etmalen, in het tusschendeks van eene Oorlogsbrik, meer dan zestig lijders, die de spoedigste en onafgebrokenste hulp vereischten, behandelen. Tegen den avond van den 13den scheen ik insgelijks door de Cholera Morbus te zullen worden aangetast, daar dit meest allen trof, die met de lijders in aanraking kwamen; dan, ik bleef bevrijd; het was slechts eene uitputting van krachten, door overmatige inspanning, waarvan ik mij spoedig herstelde. Ik telde den avond van den 12den zeven dooden, die terstond over boord gezet werden, en verloor in drie dagen, van bijna 50 lijders, elf. Onder de reconvalescenten waren er, die op nieuw een' aanval verduren moesten; twee onder hen werden driemaal aangetast, doch alsdan verminderde telkenreize de kracht | |
[pagina 458]
| |
der ziekte. Mijne behandeling was dezelsde als op Malakka, altijd trachtende de dierlijke warmte uit te lokken, de valsche brakingen in ware te veranderen, en de ontsteking tegen te gaan. Na den derden dag had de ziekte uitgewoed, en wij kwamen na weinig tijds te Sourabaya, zonder eenig overblijfsel van de Cholera Morbus, dan onze zwakke reconvalescenten. Aan de moedige en menschlievende medewerking van alle de Officieren van onzen bodem, gepaard met oogenblikkelijk aangebragte hulp, heb ik het groot getal behoudenen te danken, in vergelijking van hetgeen elders plaats greep. Tot slot van dit verhaal, zij het mij vergund, iets aan te stippen van datgene, wat ik door ondervinding geleerd heb, voorbehoedmiddel tegen deze vreesselijke plaag te zijn. Vooreerst: naauwgezette onthouding van gemeenschap met alle besmette voorwerpen of plaatsen; daar ik het voor bewezen houd, dat de Cholera Morbus hoogst contagieus is. Er is eene streek op Java, waar de Regering, toen de ziekte zich begon te openbaren, een gezondheidskordon liet trekken en naauwkeurig in acht nemen: dezelve bleef aldaar geweerd. Daarop verklaart men de Cholera Morbus met luider stemme niet besmettelijk te zijn: het kordon wordt opgeheven, en weinige dagen daarna bevestigt de dood van verscheidene honderden slagtoffers het verkeerde dezer onbekookte uitspraak. Ten tweede: de huiduitwaseming steeds matig te bevorderen, door de ziekte niet angstvallig te vreezen, en zich op het bloote ligchaam met flanel te dekken; waarvan men allerwegen den gunstigen uitslag heeft opgemerkt. (Zie het Dagblad van Calcutta, 7 Aug. 1819, bl. 521 en 522, en meer andere.) Ten derde: alle schadelijke stoffen uit de onderbuiksingewanden te weren, door nu en dan dezelve zacht te zuiveren, en minder dan ooit met onverteerbare en vette spijzen op te vullen; over 't algemeen meer dan gewoon matig te zijn in het gebruik van voedsel. Het drinken van eene overvloedige hoeveelheid goeden rooden wijn, | |
[pagina 459]
| |
waarvan mij de heerlijkste uitkomsten zijn gebleken, beschouw ik als het voornaamste prophylacticum. - Dit een en ander heb ik steeds als hoofdmiddelen ter wering der besmetting bij anderen en mijzelven bevonden. Ik kan niet eindigen zonder er bij te voegen, dat, mijns achtens, de reden der groote verwoestingen, die de Cholera Morbus heeft aangeregt, hoofdzakelijk te zoeken zij in het bijna volslagen gebrek aan oogenblikkelijke geneeskundige hulp, welke in de sterk bevolkte binnenlanden van Java en elders zoo veel te wenschen overlaat.Ga naar voetnoot(*)
Junij, 1824. De Redacteur. |
|