denis der Zuiderzee- en der Rivieren en Stranden tusschen Eems en Schelde.
Boven wenschen heeft het geluk mij gediend in het vinden van minbekende en ongebruikte bouwstoffen. Dan, zoo als het gewoonlijk gaat bij de Schrijvers, mijne begeerte naar meer is nog niet bevredigd.
Uit verscheidene brieven van voorname Oudheidkundigen en andere vrienden des Vaderlands, tusschen de jaren 1775 en 1782 gewisseld, over verschillende onderwerpen, in betrekking tot de algemeene welvaart des lands, vóór, bij of kort na het stichten des Oeconomischen Taks, of Huishoudelijke Maatschappij, is het mij gebleken, dat onze beroemde taalkenner, Mr. balthazar huydecoper, Baljuw op Texel, gedurende verscheidene jaren gedacht en gewerkt heeft aan de Geschiedenis der Zuiderzee, benoorden Enkhuizen, en van de Zeegaten; dat hij zeer vele getuigenissen van oude en ervarene personen aangaande overleveringen en bevindingen heeft verzameld; en dat hij vooral over deze onderwerpen, en met name over ondernemingen tot landwinning en indijking, vele brieven gewisseld heeft met Mr. zacharias l'epie en anderen.
Bij het gebruik van het werk, door den laatstgemelden in 1753 uitgegeven, met den titel: Onderzoek over de oude en nieuwe gesteldheid van Holland en over de Zeeweringen, en van de Oudheidkundige Verhandelingen van Mr. r. paludanus, ben ik aangaande het belang dier pogingen, en van die briefwisseling, nog meer overtuigd geworden. Doch, welke moeite ook door mij is aangewend, tot nog toe heeft het mij niet mogen gebeuren, hieromtrent eenig ander berigt te vinden, dan dat Mr. r. paludanus die geschriften van Mr. b. huydecoper en van Mr. z. l'epie om den jare 1775 heeft gezien en gebruikt; doch daarbij is niet vermeld, waar deze stukken destijds bewaard werden.
In den tegenwoordigen tijd, zoo geschikt voor groote ondernemingen, is het mij vooral van belang voorgekomen, om de geheugenis te doen herleven aan het ontwerp, om het Eiland Wieringen met den vasten wal te vereenigen, waaromtrent in het gemelde werkje van l'epie meer berigten en eene kaart te vinden zijn. Huydecoper en paludanus waren van begrip, dat hierdoor weldra de aanslikking benoorden en bezuiden dit Eiland zoodanig zoude toenemen, dat de Wieringer Gronden, het Balgzand, het Koegras, en misschien