van den Concierge van eene der hulp- of bijgevangenissen, werwaarts men hem bragt, en met wien ik bevriend was, te doen ontsnappen; acht dagen daarna zette hij den voet op Zwitserschen bodem. Mevrouw duremont had mij het leven van eenen echtgenoot te danken, dien zij aanbad; hare erkentenis was onbegrensd. De vlugteling werd bij verstek veroordeeld, en alle zijne goederen verbeurdverklaard. De ellende, waaraan dit vonnis haar met hare zuigelinge onderwierp, trof haar oneindig minder, dan de scheiding van haren man; en de onmogelijkheid, hem te volgen, ondermijnde van lieverlede hare teedere gezondheid. Op zekeren morgen ging ik tot haar. ‘Mevrouw!’ sprak ik, ‘ik maak mij sterk, u binnen eene maand met uwen echtgenoot te hereenigen, en u tevens in het bezit van het grootste deel van uw vermogen te herstellen.’ Zij viel mij in de rede met een' vreugdekreet, onmiddellijk gevolgd door een' vloed van tranen. ‘Maar,’ vervolgde ik, ‘alvorens iets te ondernemen, is het noodig, dat ge mij plegtig uw woord geeft, om, al hetgene ik zal verrigten, te bekrachtigen, en blindelings den weg te volgen, dien ik u moet voorschrijven, hoe onverklaar zulks u moge toeschijnen.’ - ‘Mijn vriend!’ hernam zij, ‘ik vertrouw alleen op God en u: mijn lot, mijn leven, die van mijnen man en mijne dochter zijn in uwe handen; ik geef ze aan u over, onbepaald en zonder eenigen schroom.’ Des anderen morgens bragt ik haar, ter teekening, een verzoek om echtscheiding. Zij beefde, en wierp op mij een' blik, die de onschuld alleen kan verduren, en zelfs den verhardsten booswicht tot inkeer zou gebragt hebben. ‘Mevrouw!’ zeide ik, terwijl ik poogde te glimlagchen, ‘deze is nog maar de geringste der proeven van vertrouwen, welke ik van u heb te vorderen.’ Zij drukte mij de hand, greep de pen, en teekende. Veertien dagen daarna vertoonde ik haar de
geregtelijke akte van scheiding. ‘Thans,’ sprak ik, ‘treedt gij, in de hoedanigheid van gescheidene vrouw eens bij verstek veroordeelden, in het bezit van uwen bruidschat en uw weduwengoed (douaire.)’ - ‘En mijn echtgenoot?’ viel zij mij haastig in: ‘wanneer kan ik mij tot hem begeven?’ - ‘Als gij hertrouwd zult zijn.’ - ‘Hertrouwd!’... - ‘Ja, Mevrouw! hertrouwd, en wel met mij.’ Ik liet haar den tijd niet, om zich te herstellen van hare verbaasdheid. ‘Nog dezen morgen,’ vervolg-