Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1824
(1824)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijKort overzigt van een reisje van Utrecht naar Baren, in het najaar van 1823.Ik verliet des morgens Utrecht, en reed door de bij ingezetenen en vreemdelingen zoo zeer geliefkoosde wandel- en rijplaats, de Maliebaan, in 1637 aangelegd op een gedeelte gronds, dat tot het klooster Oudwijk behoorde. Aan het ein- | |
[pagina 285]
| |
de derzelve, aan de Gilbrug, ter linkerzijde, bestond, nog vóór weinige jaren, eene, met de meeste vlijt en aanwending van aanmerkelijke sommen gelds, bij uitnemendheid ingerigte Katoendrukkerij. Zij heeft het even min als andere tegen de concurrentie der Engelschen kunnen volhouden; waartoe inzonderheid de heillooze gehechtheid der Nederlanderen aan het vreemde veel heeft bijgedragen. Thans is zij, uit het fonds van de Maatschappij van Landbouw, tot eene Rijks Veeärtsenijschool ingerigt. Ik passeerde de breede, aangename en ter wederzijde met fraaije lusthuizen bezette Bildstraat. Aan het schutsluisje van de Bildsche grift bestond voorheen een Vingerhoedmolen, die door het water gedreven werd. Hij verschafte, hoe gering ook deszelfs voortbrengsel moge worden beschouwd, aan vele handen werk. Ook deze bestaat niet meer. Thans zag ik aldaar den opstal van een nieuw gebouw, aangelegd wordende, zoo ik vernam, door den Heer de heus, van Amsterdam, tot een' Pletmolen van koperen platen, dienstig tot zijne aanzienlijke fabrijk van militaire knoopen in genoemde stad Dit kan herstelling geven voor het geleden verlies, en verschafte mij een innig genoegen. Aan het, slechts een uur gaans van Utrecht gelegene, aangename dorp de Bild gekomen, reden wij langs den hollen Bild naar den zoogenaamden Dolder. De Bild ligt in eene bevallige en vruchtbare landouw. De lange beukenlaan van het ter linkerzijde gelegene schoone landgoed van den Heer van der poll, Jagtlust genaamd, ten einde zijnde, kwamen wij aan eene zandzee, midden in eene eenzame en dorre heide. Een half uur vóór dat wij aan den Dolder kwamen, werd alles vrolijker. Boerenwoningen in het midden der heide en zandwoestijn, plantsoenen, en ontginningen van onderscheiden' aard. Dit gezigt gaf mij een nieuw bewijs, wat de mensch vermag, wanneer nijverheid en Industrie zich vereenigen, om luiheid en armoede in werkzaamheid en welvaart te herscheppen. Mijn voerman, die met het lokale hier volkomen bekend, en daarbij zeer wel bespraakt was, verhaalde mij, dat men deze ontginningen aan den ijver en de zucht tot algemeene welvaart van de Heeren van nes en rosenik te danken had. Door onvermoeide werkzaamheid had de laatste reeds een' omtrek van meer dan 600 morgen lands, van dorre heide, in welige koren-, wei- en tabakslanden herschapen. Meer dan 200 schapen, 30 paarden, | |
[pagina 286]
| |
en eene menigte hoornvee, vervrolijken het oog, waar vóór weinige jaren niets dan heide was, en verspreiden nu welvaart en zegen over een groot aantal huisgezinnen. Soestdijk naderende, werd ik verrukt door het heerlijke Lustslot, hetgeen eene dankbare Natie aan den Held van Quatrebras en Waterloo heeft ten offer gebragt. De eerste aanlegger van dit Vorstelijk gebouw, zoo als het in vroeger tijd bestaan heeft, was Prins willem de III, in den jare 1674. Schoon ik vroeger, van Amsterdam komende, wel eens dit Lustslot ter loops had bezigtigd, werd ik echter door kunstliefde gedreven, om nog eens mij aan het heerlijk schilderstuk van den Heer pieneman te vergasten. Wie, die gevoel heeft voor de schoone kunsten, zoude, te Soestdijk zijnde, hetzelve niet gaarne hulde bewijzen, en met verrukking een Vaderland roemen, hetwelk, ook in onzen leeftijd, zulke groote mannen in dit vak heeft voortgebragt. Den Concierge over eenige punten ondervraagd hebbende, vernam ik van dezen, dat de Architect van dit Lustslot de Heer de greve was, hebbende zijne bouwkundige talenten niet weinig vermeerderd door zijne reizen naar de klassieke landen der oudheid, Italië en Griekenland. Dit prachtig paleis verlatende, wordt oog en hart getroffen door de schoone laan tegenover hetzelve, aan welker einde zich de Piramide van arduinsteen vertoont, ter eere van den Prins van Oranje opgerigt. Bij het beschouwen derzelve herinnerde ik mij de dierbare en voor de toekomst zoo veel bevattende woorden van onzen hoogstachtingwaardigen Staatsman van hogendorp, wanneer hij, bij het lezen der Mémoires pour servir à l'Histoire de France, zegt: ‘Wat hij (de Schrijver daarvan kan wel geen ander zijn dan napoleon) van het gewigt van Quatrebras zegt, twee-, driemaal daarop terugkomende, is regt belangrijk en aangenaam voor eenen Nederlander. Veelal gaat de vleijerij te verre; en ook in deze zaak heb ik wel eens getwijfeld, of de Prins ook te hoog werd verheven. Maar op het getuigenis van den vijandelijken Generaal, en van zulk een' Krijgsoverste, kan men zich gerust verlaten. Nog zoeter gevoel is het voor mijn vaderlandsch hart, dat de Heldengeest van den Prins niet zijne grootste hoedanigheid is; zijn edelmoedige aard, zijn menschelijk hart, zijn juist gevoel van regt en onregt stel ik ver daar boven. Het | |
[pagina 287]
| |
eene is meer bekend dan het andere; maar met den tijd zal het blijken.’Ga naar voetnoot(*) Aan de Piramide gekomen, bezigtigde ik dezelve. Ik had verwacht, dat zij mij op den eersten aanblik zoude getroffen hebben, en wel op grond, dat een dankbaar Vaderland, hetwelk in de rij der Volken, voor het oog der geheele wereld, (welk eene kleine stip het ook op de wereldkaart uitmake) in standvastigen heldenmoed voor Vrijheid en Onafhankelijkheid, in eerbiediging van alle Godsdiensten, in braafheid en goede trouw, in vlijt en Industrie, in het voortbrengen van groote mannen in alle vakken van kunsten en wetenschappen, een' onverwelkbaren roem behaald heeft, hier een Gedenkteeken heeft opgerigt voor den Prins van Oranje, die, aan het hoofd der Nederlandsche legerbenden, door zijn' moed en beleid, op den 16den Junij 1815, bij Quatrebras, boven Brussel, het eerst den aanval van een dapper leger, aangevoerd door een' der beroemdste Krijgsoversten onzer Eeuwe, wederstond, daardoor de overwinning bij Waterloo, en met dezelve de bevrediging van geheel Europa voorbereidde, en Nederlands onafhankelijkheid bevestigde. Ik had in vroeger jaren den Triomfwagen gezien, geplaatst op de Brandenburger-poort te Berlijn, dien de dappere blücher aan zijn Vaderland heeft wedergeschonken. Ik had te Parijs de vier bronzen Paarden van Venetië gezien, dat meesterstuk der meesterstukken, meer dan tweeduizend jaren oud. Deze Gedenknaald kwam mij alzoo niet anders voor, dan als een Mijlpaal of Grafnaald, zoo als ik er vele op mijne reizen, hoewel dan ook van mindere grootte, gezien heb. - Ik wandelde de schoone laan, door willem den III aangelegd, terug naar het Lustslot, een pronkstuk der nationale dankbaarheid, uitnemend van bouworde en 500 voet breed. Op Soestdijk, aan het begin van den weg naar den Dolder, nam ik nog eene eenvoudige, maar ook achtingwaardige Gedenknaald in oogenschouw, met deze Inscriptie: Christoffel pullman, Granadier van de Lijfcompagnie in het Regement Infanterij van den Prins van Hessen Darmstad, oud 28 jaren, verkiezende liever het leven te verliezen, dan zijne wapens over te geven, in den nacht van den 27 Julij 1787. Ik vond er ge- | |
[pagina 288]
| |
noegen in, dat deze Gedenknaald, slechts van hout, gedurende een tijdvak van 36 jaren, in de onderscheidene stormen onzer tijden, zoo ongeschonden is bewaard gebleven. Het is een echt bewijs van de achting onzer Natie voor de verdiensten van een braaf soldaat. Boven de Inscriptie (die nog duidelijker te lezen is, dan die van het Monument voor den Prins, als welke, in het verloop van slechts 3 jaren, hier en daar op een' kleinen afstand reeds onleesbaar is geworden) is een doodshoofd met twee doodsbeenderen. Dit verwekte bij mij de bedenking, dat Gedenknaalden in oude en latere tijden meestal gekozen geworden zijn tot vereering en vereeuwiging van beroemde Helden, die gesneuveld zijn, en dat een Gedenkstuk voor den Prins van Oranje, nog in den eersten bloei zijns mannelijken leeftijds, gelukkiger had kunnen zijn uitgevallen, indien het niet in eene doodsche en sombere, maar in eene levendigere voorstelling ware gekozen geworden; ja, ik voor mij verbeelde mij, meerder van het Monument voor den Held van Quatrebras te zullen zijn getroffen geweest, wanneer ik, op een kolossaal marmeren voetstuk, waarin op drie zijden eene groep uit den gedenkwaardigen slag was gebeiteld, den Prins van Oranje op zijn brieschend Ros, beide levensgrootte, in gegoten brons, had gezien, met zijnen Generaalshoed zwaaijende, en, als aan het hoofd der Nederlandsche troepen, hun toeroepende: Vooruit, brave kameraden! vooruit! Het is hier om haardsteden en altaren te doen. Welke woorden, door den Prins zelven uitgesproken, alsdan, op de voorzijde van het voetstuk, als Inscriptie, uitnemend waren te stade gekomen. Te Baarn komende, deed ik eene wandeling in den omtrek van dit heerlijk oord. Aanmerkelijk zijn de schoone Lusthoven en Gebouwen, die zich hier voordoen, als Groeneveld van den Heer huydekoper van maarseveen, Steenvliet van de Heeren laan, Zeerust van den Heer hulshoff, Schoonoord van den Heer elias, de fraaije Huizen van de Heeren schuit, molkenboer, glimmer, fraser, en meer andere sierlijke woningen, van tijd tot tijd door Baarnsche Ingezetenen, en wel bijzonder door den Heer veldhuizen, geordonneerd en gesticht. Ook strekt het Landgoed van den Heer harderwijck, te Soestdijk, wezenlijk ten sieraad. Het Baarnsche bosch is een ware lusthof. Beurtelings geleiden zware lanen en bevallige slingerpaden naar de zooge- | |
[pagina 289]
| |
naamde Scheerenbergs-, vierkante-, Oranje en groote kom. Wandelt men voorts naar de zijde van Eemnes, en beklimt men de heuvels, die zich aan de linkerzijde, onder de schaduw van eiken- en dennenboomen, voordoen, alsdan geniet men de heerlijkste afwisseling van vergezigten, waar het vrolijk groen van jeugdige beplantingen en de schoonste wei- en korenlanden zich in een onafzienlijk veld voor het oog vertoonen. Genoegelijk was ook voor mij eene wandeling naar de Eemsbrug, ¼ uur van Baarn gelegen. De kronkelende Eems vloeit hier als een zilveren stroom voorbij, tot dat zij zich, op eenen afstand van twee uren, in de Zuiderzee ontlast. Een Terp wijst alhier nog het overblijfsel aan van het voormalige Huis ter Eem, hetwelk, in 1629, door eenen boer of kastelein, op de manmoedigste wijze, alleen met zijn eigen huisgezin, uit 9 man bestaande, tegen de troepen van montecuculi, die Amersfoord bemagtigd had, een' geruimen tijd verdedigd werd, waarvoor hem de Regering der stad Utrecht met eene aanzienlijke jaarwedde voor zijn leven begiftigde. Aan de Eems ligt ook een Kalkoven, die den Heeren van crimpen en van kessel, te Amersfoord, toebehoort. Baarn was reeds vóór den jare 1390 eene stad, en sloot in 1410 een verbond van onderlinge bescherming met de stad Amersfoord. Menigvuldige oorlogsrampen hadden haren vorigen luister verwoest, en haar weder tot een gering dorp teruggebragt, toen zij, in 1674, met Soest en de beide Eemnessen, door de Heeren Staten van Utrecht, tot eene vrije heerlijkheid verheven, en aan den Prins van Oranje vereerd en opgedragen is geworden. De grondslag tot een' nieuwen bloei en welvaart heeft Baarn echter te danken aan de weldadige bedoelingen van den Heer reinhard scheerenberg, die, om aan eenige behoeftige menschen werk en onderhoud te verschaffen, vóór ongeveer 20 jaren, het eerst hier eene vijfschafts Weverij oprigtte, vervolgens eene Tapijtfabrijk van gewoon koehaar, als ook eene Kastenmakerij, in het huis, thans nog door Vrouwe Douairière six bewoond, doch welke laatste niet meer voorhanden is. Hij was ook stichter van de beide zoo sierlijke als prachtige Chinesche Huizen, Canton en Peking, (thans ook aan den Prins van Oranje toebehoorende) en vergrootte Baarn van tijd tot tijd, door het aanbouwen van verscheidene huizen, die hij tot woonplaatsen voor de | |
[pagina 290]
| |
werklieden der fabrijk benoodigd was. Thans is Baarn, bijzonder sedert den jare 1813, aanmerkelijk in bevolking toegenomen, en nu eene der aangenaamste verblijfplaatsen geworden voor vermogende lieden, die zich van onderscheidene plaatsen, doch bijzonder van Amsterdam, hier komen nederzetten. Ik had mij voorgenomen, een' geruimen tijd tot bezigtiging van de hoogstbe angrijke Tapijtfabrijk te besteden, en de meestmogelijke bijzonderheden van derzelver inrigting te leeren kennen; en het is met genoegen, dat ik vermeen te mogen zeggen, hierin niet ongelukkig geslaagd te zijn. Nadat de Heer scheerenberg van de Baarnsche Tapijtfabrijk heeft afstand gedaan, is dezelve is eigendom overgegaan aan de Heeren le jolle, saportas en wils te Amsterdam, die, met geen' minder edel gevoel, ter gunste van Vaderland en behoeftige menschen, bezield, derzelver wenschelijke instandhouding op eenen duurzamen grond verzekerden, en, door een verlicht oordeel, zich boven vele nadeelige vooroordeelen verheffende, op de treffendste wijze hebben doen zien, hoe veel een ten nutte aangewend vermogen, onder eene goede en verstandige leiding, vermag, om van fabrijken, waarvan eenmaal de proef der eerste onvermijdelijke uitgaven is doorgestaan, ook voor derzelver respective deelnemers, in vervolg van tijd, partij te trekken. De Baarnsche Tapijtfabrijk was eerst, door derzelver weldadigen stichter, op de gewone wijze ingerigt, zoo als die algemeen in Holland gevonden wordt. De nieuwe deelnemers deden haar ook nog een tijdlang de oude inrigting behouden, tot dat, in den jare 1810, de Heer ernst gustav willem cohen, het bestuur van dezelve op zich nemende, door het invoeren van de voortreffelijkste Machinerie, derzelve, als 't ware, een geheel nieuw bestaan schonk, en haar op heden tot dusdanigen trap van bloei en luister heeft opgevoerd, dat de Heer cohen, door den Prins van Oranje, met een brevet, als Hoogstdeszelfs fabrikant, is vereerd geworden. Door een langdurig verblijf in Engeland en Duitschland, doch hoofdzakelijk in het eerstgenoemde, vond de Heer cohen een ruim veld ter bestudering van alles, wat deze landen in de Technologie, zoo wel theoretisch als praktisch, voortreffelijks opleveren. Hij was de eerste, die op het vaste land, te Berlijn, eene Engelsche machinale Katoenspin- | |
[pagina 291]
| |
nerij oprigtte, en bragt dezelve tot zulk een' trap van volkomenheid, dat het water- en mule-twist, het laatste tot eene sijnheid van 200 strengen uit één pond katoen, gesponnen werd. Over deze sijnheid moet men zich ten hoogste verbazen, wanneer men de volgende berekening nagaat: Uit één pond katoen wordt gesponnen 200 strengen; elke streng houdt 7 bind; elke bind 80 draden; elke draad 54 Erg. duim.Ga naar voetnoot(*) Dus wordt uit één pond katoen de verbazende lengte gesponnen van 200. 7. 80. 54 = 6,048,000 Eng. duim = 504,000 Eng. voet = ruim 489,056 Rijnl. voet; zijnde dus ongeveer 48 uur gaans. Van zijne vroegste jeugd was de Heer cohen een onvermoeid beoefenaar van Meet-, Natuur- en Scheikunde, en leide daardoor den grond tot eenen hoogst nuttigen werkkring in zijn Vaderland, waarvan zijne inrigtingen aan de Baarnsche Tapijtfabrijk het onwedersprekelijkst en vereerendst bewijs opleveren. Hij had de heuschheid, bij het bezigtigen der fabrijk, mij niet alleen in persoon rond te leiden, maar ook, met de meeste naauwkeurigheid, mij met al derzelver bijzonderheden bekend te maken, waarvan ik hier nog het een en ander wil mededeelen.
(Het vervolg en slot in No. VII.) |
|