Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1824
(1824)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLevensberigt van doctor Edward Jenner, uitvinder der koepokinenting.Men heeft beweerd, dat het toeval de lotgevallen der wereld regeert, en dat wij aan hetzelve de eer van al onze uitvindingen moeten toekennen, in plaats van daarvoor het genie van eenige uitstekende mannen te huldigen. Dit gansch niet troostrijk denkbeeld rust gelukkig slechts op de vooroordeelen der onkunde. Het toeval is voor den wijsgeer, die den voortgang van den menschelijken geest kent, een woord zonder zin, en de geschiedenis der wetenschappen en kunsten logenstraft dezen toevalligen oorsprong, aan onze schoonste uitvindingen toegeschreven. Men moet echter toestemmen, dat de waarheden van opmerking niet uitsluitend aan | |
[pagina t.o. 274]
| |
[pagina 275]
| |
een' enkelen behooren; zij zijn altijd het gevolg van eene zamenwerking van meerderen. In den beginne gaan zij langzaam voort, te midden der dwalingen en vooroordeelen; welhaast ontwikkelen zij zich door eene reeks van min of meer gelukkige waarnemingen; eindelijk komt er een man te voorschijn, die alle twijfelingen doet ophouden, het onderzoek vruchtbaar maakt, en de wereld met eene groote ontdekking verrijkt. Zoodanig een man was jenner, en zijn invloed op de uitvinding der vaccine is zoo groot, dat hij als derzelver eenige en ware uitvinder mag beschouwd worden: al haar roem behoort aan dezen vermaarden geneeskundige, wiens versch verlies wij te betreuren hebben; het is de pligt der algemeene dankbaarheid, om zijne nagedachtenis te vereeuwigen. Edward jenner, geboren te Berkeley, in het Graafschap Gloucester, op den 17den Mei 1749, was het jongste der kinderen van eene talrijke en algemeen zeer geachte familie. Schier al zijne bloedverwanten behoorden tot den geestelijken stand, welke, in de Engelsche kerk, het waarachtigst tafereel oplevert van eendragt der huisgezinnen en aartsvaderlijke deugden. Zijne moeder was de dochter van een' Leeraar te Bristol, en zijn vader Rector van Rockhampton en Vicaris van Berkeley. Naauwelijks acht jaren oud, werden hem de natuurlijke kinderpokken ingeënt; gelijk dit toen de gewoonte was, sedert Lady montague deze praktijk uit het Oosten had medegebragt. De afschuwelijke ziekte, die er het gevolg van was, zweefde hem altijd voor den geest. Het is zelfs wel mogelijk, dat deze harde ondervinding invloed gehad heeft op de rigting zijner nasporingen, en hem heeft overgehaald, om dezelve met zoo veel ijvers te vervolgen, toen hij meende een behoedmiddel op het spoor te zijn. Zonder slaaf te zijn van de vooroordeelen des gemeens, kan men dit verband tusschen twee omstandigheden, die hij zelf vermaak schiep met elkander te verbinden, wel toelaten. Het was de merkwaardigste gebeurtenis zijner kindschheid, gedurende welke men bij hem eene bepaalde neiging tot de natuurlijke historie opmerkte, door de zorg, die hij droeg, om vlinders en insekten te verzamelen, en derzelver leefwijze en gewoonten te leeren kennen. Men zal hierna zien, hoe veel invloeds deze natuurlijke overhelling van zijnen geest had op zijn lot. Daar hij het ongeluk had van zijnen vader te verliezen, | |
[pagina 276]
| |
voltooide de jonge jenner zijne studiën in de oude talen te Cirencester, en werd toevertrouwd aan de zorgen van de Heeren ludlow, uitstekende heelmeesters te Sodbury, digt bij Bristol, die zes jaren besteedden, om hem de eerste beginsels der heelkunst te leeren. Hij werd vervolgens naar Londen gezonden, om zich te volmaken, en die kundigheden op te doen, welke men alleen in eene groote hoofdstad verkrijgen kau. Aldaar de leerling van john hunter geworden, werd hij welhaast door dezen beroemden meester opgemerkt. Het zij dat groote mannen de natuurlijke begaafdheid doen te voorschijn komen, het zij dat zij dezelve onder de menigte weten te herkennen, het is ten minste zeker, dat het eene eigenschap is van het genie, om met juistheid te onderscheiden, wat zich tot dezelfde hoogte kan verheffen. De beroemde heelkundige leide er zich op toe, eenen jongman aan zich te verbinden, wiens gelukkige studie hij voorzag; en de vlijt en oplettendheid dezes beminden leerlings waren hem van groot nut in het verzamelen van al de stukken zijns ontleedkundigen Museums. Later wilde hunter hem tot deelgenoot zijner wetenschappelijke werkzaamheden maken, door hem te benoemen tot Hoogleeraar der physiologische schole, aan welker stichting hij bezig was. Hij bestemde hem zelfs, om zijn opvolger in de praktijk der Chirurgie te Londen te worden. Schier ten zelfden tijde, als 't ware om hem allerlei beproevingen te doen ondergaan, werd hem eene zeer voordeelige verbindtenis naar de Indiën aangeboden; zijnde hij bestemd, om, in hoedanigheid van Natuurkundige, met Sir joseph banks, Kapitein cook op eene zijner reizen te vergezellen. Maar noch het voordeel, noch de eer, noch zijne gehechtheid aan hunter konden de zege behalen op de bekoorlijkheid, welke de beoefening der wetenschappen en der natuurlijke historie in zijn vaderland, in den schoot zijner familie, voor hem had. Dit was de grenspaal zijner wenschen. Hij was er verre af, om te denken, dat dit besluit de bron zou worden van de grootste voordeelen voor de wetenschap, voor de menschheid, en voor zijnen eigen' roem! Hij begaf zich wederom naar Berkeley, om aldaar de heelkunde uit te oefenen; en het was gedurende dezen tijd, dat hij eene nieuwe wijze van bereiding van den braakwijnsteen in het licht gaf, welke hij, als een blijk van erkentenis, aan hunter opdroeg. Kort daarna vestigde hij zich te Chel- | |
[pagina 277]
| |
tenham, gehuwd zijnde met Miss catharina kingscote, zuster van den Kolonel robert kingscote, en verkreeg den graad van Doctor in de Geneeskunde, ten einde de al te moeijelijke oefening der heelkunst te laten varen, en zich geheel over te geven aan de nasporingen, waarvoor hij de meeste neiging had. In zijne nieuwe wijkplaats hield hij zich onledig, met een zeer zonderling punt der ornithologie (kennis der vogelen), hetwelk door de natuurkundigen nog niet met genoegzame naauwkeurigheid was waargenomen, tot zekerheid te brengen. De koekoek is misschien de eenige van alle vogels, die geen nest voor zijne jongen maakt. Door eene daad van onregtvaardigheid, aan zijne natuur verbonden, wordt hij een veroveraar, en maakt zich, op de alleronwettigste wijze, meester van het nest van andere vogelen. De waarnemingen, door jenner verzameld, bewijzen, dat inderdaad het wijfje hare eijeren gewoonlijk behendig legt in het nest der grasmusschen (moineaux des haies), en dezelve overlaat aan de zorgen eener andere moeder; terwijl de jonge koekoeken, naauwelijks uit den dop gekomen, de eijeren of de kleine musschen er uitwerpen, ten einde zich van hare woning meester te maken. Zie hier, hoe jenner zelf de handelwijze opgeeft, van welke zich het jonge dier bedient. De koekoek poogt, weinige uren na zijne geboorte, met behulp van zijn' rug en vleugels, onder het vogeltje te kruipen, welks wieg hij deelt, en hetzelve op zijnen rug te plaatsen, waarop hij het vasthoudt, zijne vleugels omhoog heffende. Daarop kruipt hij achterwaarts naar den rand van het nest, rust daar een oogenblik, en werpt voorts, zijne krachten inspannende, zijnen last buiten het nest. Na deze verrigting wacht hij een poosje, met de toppen zijner vleugelen rondvoelende, alsof hij zich van den goeden uitslag zijner onderneming wilde overtuigen. Dit geschrift van jenner paarde veel oorspronkelijkheids aan eene groote naauwkeurigheid van onderzoek, en de Koninklijke Maatschappij der Wetenschappen te Londen, aan welke het aangeboden was, haastte zich, om deszelfs schrijver onder het getal harer leden op te nemen. Om dit blijk van achting te beantwoorden, hield hij zich met eenige verdere nasporingen in de natuurlijke historie bezig, inzonderheid met de verhuizing der trekvogels, welk werk nooit gedrukt is. De verschillende opmerkingen, die hij in de geneeskunde | |
[pagina 278]
| |
maakte, leveren mede zeer veel nieuws en belangrijks op. Hij poogde de oorzaak der engborstigheid te bepalen, welke hij achtte gelegen te zijn in de verharding of ontaarding der voornaamste vaten, zoo als door Doctor parry, zijn vriend, is gestaafd. Doctor valentin verhaalt, dat hij deze ziekte bij zijnen beroemden meester john hunter bemerkte; en dit maar al te wel gegronde vermoeden was voor hem eene sterke drangreden, om naar de middelen te zoeken ter genezing dezer vreesselijke kwaal. Ten gevolge van eenige anatomische waarnemingen had jenner ook geopperd, dat de knobbels, die in de longen en andere deelen zich bevinden, in hun begin wel dikwijls slechts waterblaasjes konden zijn. Dit denkbeeld, hetwelk Doctor baron heeft ontwikkeld, heeft de bekrachtiging der onderzoekers niet verkregen; maar, dewijl jenner omtrent dit laatste onderwerp niets stelligs heeft in het licht gegeven, moet men, om er over te oordeelen, wachten, tot dat de uitgave zijner handschriften ons zijne nasporingen in haar geheel verschaffe. Zoo zijn wij dan aan het schitterendst tijdstip van jenner's leven gekomen, - het oogenblik, dat het hem, door eenige onbepaalde en nog onzekere wenken geleid, gelukken mogt, in de vaccine het zekere tegengift der kinderpokken te ontdekken. Men heeft hem de verdienste dezer schoone uitvinding betwist; men heeft in oude kronijken of gewoonten sporen van inenting met de koepok gezocht. Maar, indien het al waar mogt zijn, dat de zaak niet nieuw was, zoo behoort echter eene waarheid aan hem, die dezelve met alle vereischte proeven weet te staven en volkomen toe te passen. Jenner behoudt altijd de groote verdienste van het nut dezer behandeling te hebben bewezen, dezelve verdedigd, algemeen gemaakt, en door de gansche wereld verspreid te hebben. En wanneer men denkt aan de hardnekkigheid der vooroordeelen en gewoonten, dan weet ik niet, of derzelver overwinning niet roemrijker ware, dan de ontdekking zelve. ‘Niet hetgeen wij ondernemen, maar hetgeen wij volvoeren en bevestigen, maakt onzen roem uit,’ zeide de vermaarde washington. Men zal zien, hoe weinig gronds er is voor het gevoelen, door Doctor husson, omtrent den Franschen oorsprong dezer ontdekking, in het licht gegeven. Men beweert, dat het eerste denkbeeld, om het uitslag der koe op een mensch over te enten, ten einde hem voor de pokken te | |
[pagina 279]
| |
behoeden, geopperd was door rabaut pommier, Protestantsch Leeraar te Montpellier, in tegenwoordigheid van een Engelsch Geneesheer, die daarvan berigt aan Doctor jenner moest geven. Deze bijzonderheden zijn gestaafd door den Graaf chaptal, die, toen Professor aan de School van Montpellier zijnde, de brieven van den Heer irland, van Bristol, heeft gelezen, waarin deze Engelschman aan den Heer rabaut zijne gesprekken over de inenting van de koepok in 1781 herinnerde. Hij sprak hem ook van de belofte, door Doctor pew, zijn reisgenoot, gedaan, om dit denkbeeld mede te deelen aan zijnen vriend jenner, die zijne behandeling in 1798 openbaar maakte. Maar eene grondige kennis der daadzaken bewijst, dat jenner zich met de koepokinenting omstreeks het jaar 1776 heeft bezig gehouden; en reeds in 1780 had hij tot den Heer gardner van de voor de pokken behoedende eigenschap van dit uitslag gesproken. Volgens den Heer valentin zou men veeleer sporen van deze ontdekking in een Duitsch dagblad vinden, getiteld: Allgemenie Unterhaltungen. Men ziet inderdaad, dat, in 1708, een geleerde van Göttingen deze ziekte der koeijen met veel naauwkeurigheids beschrijft, en spreekt van het gevoelen, hetwelk de boeren omtrent derzelver eigenschap, om voor de pokken te bewaren, koesterden, als ook de nasporingen opgeeft, door hem gedaan, om hetzelve te staven.Ga naar voetnoot(*) Maar de koepokinenting heeft eenen nog ouderen oorsprong. Zij was sedert onheugelijken tijd in Indië en Perzië bekend. Een geleerde heeft in de Sancteya Grantham, een Sanscritsch, aan hauvantory toegeschreven, en bijgevolg zeer oud werk, eene zeer naauwkeurige beschrijving der koepokinenting gevonden. Zie hier den tekst, eenigzins verkort: ‘Neem de vloeistof van het puistje aan den uijer van de koe op de punt van een lancet, en steek dit in den arm, tusschen den schouder en den elleboog, tot dat het bloed te voorschijn komt. Het vocht zich met het bloed vermengende, zal er koorts en kinderpokken uit voortkomen. Het uitslag, door dit vocht voortgebragt, zal goedaardiger zijn dan de natuurlijke ziekte. De zieke kan eens of wel meermalen ingeënt worden. Men behoeft dan niet te vreezen, gedurende het overige zijns levens, door de kinderziekte te zullen | |
[pagina 280]
| |
worden aangetast.’ Zoodanig is de beschrijving vol waarheid, welke in dit oude werk uit het Oosten is opgesloten. Maar deze ontdekkingen waren geheel onbekend, en zijn slechts naderhand en bij toeval gevonden. Derhalve had jenner geen' anderen gids in zijne navorschingen, dan de onbepaalde geruchten, onder de bewoners der vallei van Gloucester verspreid, welke inderdaad de nieuwe wieg van de vaccine isGa naar voetnoot(*). Sedert langen tijd had jenner hooren spreken van de eigenschap, welke de mededeeling eens uitslags aan de uijers der koeijen had, en cow-pox (koe-pokken) genoemd werd, om voor de kinderziekte te behoeden. Dit was een volksgevoelen, in eenige Graafschappen, en bijzonder in Gloucestershire, verspreid. Jenner was zoo verre van den waren oorsprong dezer ontdekking te willen verbergen, dat hij verscheidene voorvallen aanhaalde, om derzelver oudheid te bewijzen. Doctor valentin heeft hem hooren verhalen, dat de Hertogin van cleveland, eene zeer schoone vrouw en favorite van karel den II, aan vele personen, die haar vrees poogden in te boezemen voor hare schoonheid, gedurende eene verschrikkelijke epidemie der kinderziekte, antwoordde, ‘dat zij niets van deze kwaal had te vreezen, dewijl zij in haar land eene ziekte had gehad, die daarvoor behoedde.’ Al de gedachten van jenner bepaalden zich tot het onderzoek dezer buitengewone zaak, die door mannen van kennis, en vooral door de Geneeskundigen van dat gewest, als een vooroordeel werd beschouwd. De eerste proeven, die hij nam, hadden geenerlei gevolg, omdat hij door de boeren misleid was, die zelve het ware uitslag niet wel kenden. Ondertusschen verwierf jenner, door eene soort van instinct tot dit onderzoek geprikkeld, eene groote bedrevenheid in de waarneming dezer ziekte, en miste niet, voortreffelijke resultaten van deze praktijk te verkrijgen. Men oordeele, welk eene vreugd zijne zuivere en weldadige ziel genoot, toen | |
[pagina 281]
| |
hij, uit de stallen van Gloucester komende, even als weleer archimedes, kon uitroepen: Ik heb het gevonden! Men heeft gesproken van de verrukkingen des Syracusischen wijsgeers, toen hij de specifieke zwaarte der ligchamen ontdekte; maar welk een onderscheid tusschen deze beide ontdekkingen, wanneer men dezelve in hare betrekking tot het menschelijk geluk beschouwt! Het was in 1798, dat jenner, na zijne proeven vermenigvuldigd te hebben, zijne ontdekking openbaar maakte, welker geheimhouding hem onmetelijke schatten kon hebben bezorgd. Dan, hij zou gemeend hebben eene misdaad tegen de maatschappij te begaan, zoo hij derzelve zulk een voortreffelijk behoedmiddel had willen ontrooven of duur doen betalen. Jenner gaf eene reeks van volkomen bevredigende waarnemingen in het licht, ten bewijze, dat kinderen, met de koepok ingeënt, de kinderziekte niet hadden kunnen krijgen, en dat de door die inenting veroorzaakte puist van ieder kind in staat is, om stof voor nieuwe inentingen te verschaffen, zonder dat de vaccine door deze overbrenging iets van hare voorbehoedende kracht verliest, enz. Hij maakte ook nog verscheidene andere stukken openbaar, hetzij om deze eerste daadzaken te bevestigen, en de ware oorzaak van deze ziekte der koeijen op te geven, het zij om de tallooze tegenwerpingen te wederleggen, tegen de nieuwe geneeswijze ingebragt. Want de eerste aandrift van den mensch is, om bevreesd en afkeerig te zijn voor elke nieuwigheid, strijdig met zijne gewoonten en aangenomene denkbeelden. De hartstogten stonden tegen jenner op. De kwaadwilligheid en jaloezij namen het masker der voorzigtigheid aan, om eene behandeling te doen verwerpen, die tegen oude begrippen aandruischte, en de eigenliefde door den roem van haren uitvinder vernederde. Men begon met te ontkennen, dat dezelve een zeker behoedmiddel was; men beweerde, dat de vaccine slechts voor een' korten tijd beveiligde; men schreef aan dezelve al de ongemakken toe, die de ontwikkeling in de eerste levensjaren verzellen; men dreef zelfs de uitzinnigheid zoo ver, dat men verspreidde, dat dit dierlijk vocht aan elken ingeënten de eigenschappen mededeelde, die de koe kenmerkten, van welke hetzelve genomen was! Het is noodeloos, alles op te noemen, wat kwade trouw en onkunde al uitdachten, om de verspreiding der vaccine tegen te werken. Maar de standvastigheid, de strenge waar- | |
[pagina 282]
| |
heidsliefde en de overredingskracht van jenner zegepraalden over alle deze belemmeringen. Hij antwoordde op het geschreeuw zijner tegenstrevers met bedaardheid en waardigheid, altijd ondervinding en daadzaken tegen redeneringen en drogredenen overstellende. Hij leerde den vaccinatoren de valsche en ware uitbotting onderscheiden, en teekende hun den ganschen weg voor, dien zij moesten bewandelen, om zich van het goed gevolg hunner operatie te verzekeren. De tijd heeft alles bevestigd, wat de schranderheid van dezen onderzoeker had daargesteld; tegenwoordig zijn de onzekerheden geweken, en wij hebben het volle genot dezer weldaad: het schouwspel onzer vermeerderde en schooner gewordene bevolking moge ten minste strekken, om de lasteraars der vaccine te beschamen. Hebben zij dan vergeten, dat een groot gedeelte van het menschelijk geslacht het offer der kinderpokken was, of de afzigtelijke sporen dezer ziekte behield, welke, volgens de uitdrukking van la condamine, de bevolking vertiende? Dus geeft de vaccine aan het vaderland al diegenen als 't ware terug, welke deze plaag zou hebben weggerukt; en in Frankrijk alleen kan zij in eene eeuw het leven van drie millioenen menschen redden, wier invloed op den voorspoed en de magt van den staat onberekenbaar is. Zal ik nog spreken van het voorregt, om de heillooze gevolgen dezer pest te verhoeden, die dikwijls de beminnelijkste trekken misvormt? De schoonheid toch is ook een der gevolgen van eene goede burgerlijke inrigting, dewijl zij tot het maatschappelijk geluk medewerkt. Jenner werd verpligt, om de gehechtheid en geliefde gewoonten, die hem in zijn geboorteland hielden, op te offeren aan het belang zijner ontdekking; hij begaf zich naar Londen, om met meer gemaks nieuwe proeven in het werk te stellen en oude te herhalen, die door onverwachte tegenwerpingen noodzakelijk waren geworden. De Hemel beloonde zijnen ijver, en verschafte hem de zoete zelfvoldoening, om alle landen de koepokinenting te zien aannemen. Geneesheeren, door zijne lessen onderwezen, verspreidden dezelve, schier gelijktijdig, in Duitschland, in Italië, in Amerika, in de Indiën. Frankrijk was de eerste, die deze gelukkige praktijk overnam; en in 1800 werd er te Parijs door den Heer de la rochefoucault eene inschrijving geopend tot de oprigting van een Comité central der vaccine, belast met de zorg, om deze weldadige uitvinding te begunstigen en te | |
[pagina 283]
| |
verbreiden. De Heer cuvier, de tolk in dezen van het Fransche Instituut, zegt in zijn Rapport: ‘Wanneer de uitvinding der vaccine de éénige ware, welke de Geneeskunst in de tegenwoordige eeuw had aangewonnen, zou zij echter genoegzaam zijn, zoo wel om ons tijdvak in de geschiedenis der wetenschappen voor altijd beroemd te maken, als om den naam van jenner onsterfelijk te doen zijn, en hem eene schitterende plaats onder de voornaamste weldoeners der menschheid toe te wijzen.’ Engeland vooral, fier dat zij jenner onder hare kinderen telde, leide er zich op toe, om zijne verdienste door vleijende onderscheidingen te vereeren. Er werd een Jennersch Genootschap opgerigt ter uitroeijing der kinderziekte; alle Akademiën ontvingen hem in haren schoot; er werden medaljes te zijner eere geslagen; en, toen het Parlement hem eene nationale belooning wilde toewijzen, drukte de Kanselier der Koninklijke Schatkamer, de beroemde zoon van Lord chattam, zich dus uit: ‘De Kamer kan voor Doctor jenner zoodanig eene belooning bepalen, als zij gepast moge achten; dezelve zal de algemeene goedkeuring wegdragen, daar zij tot voorwerp heeft de grootste of althans eene der belangrijkste ontdekkingen, welke de maatschappij heeft gedaan sinds de schepping der wereld.’Ga naar voetnoot(*) Te midden van al zijnen arbeid onderhield jenner eene zeer werkzame briefwisseling met verscheidene buitenlandsche geneesheeren, om nieuwe geneeskundige waarnemingen te leeren kennen en mede te deelen. In Frankrijk vereerde hij Doctor valentin met zijne bijzondere vriendschap, en schreef hem dikwijls, om zijnen raad over verschillende onderwerpen in te nemen. Op eene reis van dien Franschen geneesheer in Engeland werd hij door jenner met de grootste heuschheid ontvangen, en hij kon de openhartigheid en gulheid zijner manieren, benevens de juistheid en schranderheid van zijnen geest, niet genoeg prijzen. Het waren voornamelijk de hoedanigheden van zijn hart, welke hem deden beminnen en hoogachten door allen, die hem van nabij kenden. De goedwilligheid van zijn karakter had altijd zijne daden bestuurd, en zijne grootste begeerte was, om wel te | |
[pagina 284]
| |
doen. ‘Men achtte zich gelukkig, met hem te mogen omgaan,’ zegt Doctor valentin, ‘zoo veel vertrouwen en bewondering boezemden zijne minzaamheid en verdienste in.’ Toen hij meende het goed gevolg zijner ontdekking verzekerd en met ontwijfelbare proeven bevestigd te hebben, keerde hij naar Cheltenham terug; maar in 1815 zijne echtgenoote verloren hebbende, begaf hij zich met zijnen zoon en dochter weder naar Berkeley. Daar wijdde hij zich van nieuws geheel toe aan het onderzoek van eenige belangrijke stukken, rakende de geneeskunst. Hij poogde het gebruik der vaccine tot andere ziekten uit te breiden, zoo als tot den kinkhoest; en, onledig als hij was met de goede uitwerkselen van door kunst voortgebragt uitslag, gaf hij in 1822 een' brief in het licht, aan zijnen vriend, Doctor parry, te Bath, gerigt, waarin hij dezen kennis gaf van eenige waarnemingen van uitslag, met gelukkig gevolg, door de aanwending van den braakwijnsteen, op de huid verwekt, in verbijsteringen van den geest, en in verscheidene andere ziekten der inwendige deelen. Dit was zijn laatste werk. In zijn boekvertrek zijnde, werd hij eensklaps door eene beroerte overvallen, en gaf den geest, den 26sten Januarij 1823, in den ouderdom van 74 jaren. Ten gevolge van een algemeen overleg zijner vrienden en der voornaamste inwoners van Gloucestershire, zal er op zijne geboorteplaats een gedenkteeken te zijner gedachtenisse worden opgerigt. Eene inteekening, tot dat einde in alle landen geopend, moet als een pligt voor het tegenwoordige geslacht beschouwd worden. In oude tijden zou de redder der kindschheid en schoonheid altaren verkregen hebben. Doctor baron, de vriend van jenner, is belast, met de verschillende werken van jenner te verzamelen en in het licht te geven. |
|