Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1824
(1824)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerslag der opening van twee Egyptische mumiën, toebehoorende aan den heer Cailliaud; nevens eenig berigt van die, welke zeer onlangs te Gent is ten toon gesteld.(Met eene Afbeelding, de laatstgemelde betreffende.)
Godsdienstige beginselen, begeerte om de stoffelijke overblijfsels van hen te bewaren, wier gedachtenis men wilde vereeren, vriendschap, liefde, misschien zelfs de edele eerzucht, om, met de gedenkstukken van het menschelijk vernuft, den mensch zelven aan de bewondering der nakomelingschap over te leveren, - ziedaar waarschijnlijk de voornaamste drangredenen, die de Egyptenaars hebben bewogen, om de menschelijke ligchamen te balsemen, en, op welk eene wijze dan ook, voor be- | |
[pagina 267]
| |
derf te bewarenGa naar voetnoot(*). Hunne MumiënGa naar voetnoot(†) zijn het alleroudste menschelijk overschot, dat ons is overgebleven. De schrijvers dier tijden hebben ons niet dan zeer onvoldoende berigten achtergelaten, zoo wel wegens de toebereiding als wegens de bewaring der Mumiën. De vlakte van SaccaraGa naar voetnoot(‡), in de ommestreken van het aloude Memphis, is de plaats, die tot hiertoe de meeste derzelven heeft opgeleverd; maar zeer weinige komen onaangeraakt of in derzelver geheel tot ons, hetgeen men toeschrijft aan de hebzucht der Turken en Arabieren, die dezelve doorgaans niet aan de reizigers afstaan, dan na ze geplonderd te hebben. Onder de overige kostbare voorwerpen, welke de Heer cailliaud van zijne jongste reis in Egypte heeft me- | |
[pagina 268]
| |
degebragt, en die zijn rijk Egyptisch kabinet uitmaken, munt uit eene schoone Mumie van buitengewone grootte en gewigt. Het hoofd draagt een' krans van vergulde koperen platen en knoppen, die de bladeren en de jonge vrucht van den olijfboom voorstellen. Zeer opmerkelijk is ook de kist, in welke zij besloten was. Op derzelver bodem is een dierenriem geteekend, welks figuren veel gelijkheids hebben met die van den Dierenriem van Denderah, en de bovenzijde draagt een kort, schier uitgewischt Grieksch opschrift: de naam petemenon, die aan het hoofd staat, wordt ook in Grieksche cursyve letteren gelezen op de kantzijde van een klein stukje papyrus met hieroglyphen, hetwelk op de Mumie tusschen de buitenste zwachtels schijnt nedergelegd te zijn. Het hoofd en de voeten zijn boven mate breed. Zoo vele nieuwe en buitengewone omstandigheden deden deze Mumie beschouwen als een van de kostbaarste voorwerpen der oudheid, tot hiertoe ontdekt, en gaven reden om te hopen, dat de opening der Mumie nog belangrijker handschriften en bijzonderheden zou opleveren; men giste zelfs, van wege het gewigt des ligchaams, dat het eenige metalen stof moest bevatten. Na langen tijd geaarzeld te hebben, gaf de Heer cailliaud eindelijk edelmoedig gehoor aan het verlangen der geleerden en weetgierigen. Op den 30sten November laatstleden ging hij over tot de opening der Mumie, in zijn kabinet in de straat van Sèvres, in tegenwoordigheid van een groot aantal aanzienlijke personen, onder welken ik alleen melding zal maken van den Hertog van blacas, den Hertog van rauzan, den Baron van humboldt, den Markies van marbois, den Graaf orlof, den Heer denon, den Heer rémusat, den Baron larrey, den Graaf van forbin, enz. De levendige nieuwsgierigheid, door dit zeldzaam schouwspel opgewekt, maakt het den steller ten pligt, om de bewerking eenigzins omstandig te beschrijven. Men begon met de Mumie met al derzelver omwind- | |
[pagina 269]
| |
sels naauwkeurig te wegen en te meten. Het gewigt werd bevonden 106 Nederl. ponden; de geheele lengte 1 Nederl. el, 90 duim; de breedte van het hoofd 42 duim, in omtrek 1 el, 38 duim; de breedte der schouders 49 duim, in omtrek 1 el, 39 duim; de breedte van de uiteinden der handen 47 duim, in omtrek 1 el, 25 duim; de breedte der enkels 40 duim, in omtrek 1 el, 16 duim; de breedte der voeten 40 duim, de lengte 46 duim; de omtrek der hielen en voeten 1 el, 60 duim. Na deze verrigting nam men er den naauwen band af, die rondom het ligchaam een stuk lijnwaad vasthechtte, bedekt met teekeningen en hieroglyphen, met sieraden, die in Egypte niet algemeen zijn; daaronder waren verscheidene grove, maar stevige stukken lijnwaad, die de eerste omkleeding uitmaakten, en die men met gemak heeft weggenomen. De tweede omkleeding was om den hals vastgehecht met een' knoop, dien de zeelieden platten knoop noemen, waaronder verscheidene banden van een weinig minder grof lijnwaad, en drie servetjes of sluijers, verscheidene malen dubbel gevouwen. De derde omkleeding was op dezelfde wijze zamengesteld, en gevormd van banden, doekjes en lange reepen, dienende om de zijden te ondersteunen. In de vierde omkleeding vond men grootere, maar oude en grove linnen banden; vier Egyptische tunica's of onderkleederen zonder mouwen, die losgetornd waren, om op het ligchaam te hechten; het groote stuk, dat het geheele ligchaam omvatte, was vastgemaakt met zwart jodenlijm, met dikke lagen van dit lijm rondom het hoofd en de voeten. Deze tunica's hebben ongeveer 3 voet 8 duim breedte en 3 voet lengte, met eene opening van 10 duim voor het doorsteken van het hoofd en twee dergelijke voor de armen. De vijfde omkleeding leverde banden op, die in de lengte geplaatst waren en de voeten aan het hoofd verbonden, overdwarsche zwachtels, en vier groote stukken, die het ligchaam omvatteden, het linnen over het geheel een weinig fijner. De zesde omkleeding bestond, vooreerst, uit overdwarsche zwachtels, geel geverwd, daar dezelve van joden- | |
[pagina 270]
| |
lijm van die kleur doortrokken, of er in gedoopt waren; ten tweede, uit vijftien stukken dergelijk lijnwaad. De zevende en laatste omkleeding was met zwart jodenlijm doordrongen, en vormde zes stukken, door den balsem aan elkander klevendeGa naar voetnoot(*); waarna er niets dan eene dunne laag overbleef, om weg te nemen, ten einde op de huid te komen. Men heeft, zoo als gewoonlijk, de teenen afzonderlijk omwonden gevonden; de armen en handen zijn langs de dijen uitgestrekt; het voorwerp was van het mannelijk geslacht, en scheen een man van vijfenveertig, vijftig of meerdere jaren te zijn. De lengte van het ligchaam is 1 el, 73 duim, (5 voet, 3 duim, 9 lijnen.) De borst en een deel van den onderbuik zijn op de opperhuid onregelmatig verguld. Na de opening van den onderbuik vond men er veel zwarten balsem in, maar niet één vreemd voorwerp; geen manuscript tusschen de dijen, of onder de armen; de beenen waren in de lengte, als 't ware, twee groote massa's zwarten balsem van eene schoone hoedanigheid. Het wegnemen van deze tallooze banden en windsels heeft bijna drie uren gekost, hoewel men nog dikwijls gebruik maakte van snijdende werktuigen. Ondertusschen heeft deze bewerking niets dan balsem en lijnwaad opgeleverd. De Heer cailliaud, hierdoor geenszins ontmoedigd, nam, eenige dagen daarna, de laatste laag linnen en jodenlijm weg, onmiddellijk op de huid aangebragt. Hij vond zeven of acht dikten van een vrij fijn linnen. Verscheidene gedeelten der armen zijn, even als de borst, met plekken verguld. De handen zijn lang, en zeer goed bewaard gebleven; de vingers welgemaakt, en zelfs net; de ooren zijn ongeschonden, en de neus, schoon gebroken, (bij het uithalen der hersenen door de neuswegen) is niet zeer mismaakt. Men merkt op, dat het gelaat, | |
[pagina 271]
| |
van ter zijde beschouwd, regter, en het voorhoofd minder gebogen is, dan in de gewone Mumiën. De haren, volmaakt wèl bewaard gebleven, zijn fijn en een weinig gekruld. Aan de linkerzijde is eene opening van vijf duim diameter, waar de balsem, in de plaats der ingewanden, is ingebragt. Maar, hetgeen eenige vergoeding geeft voor de vruchtelooze nasporingen, omtrent het ligchaam der Mumie in het werk gesteld, is, dat de Heer cailliaud, bij het wegnemen van het laatste, op het gelaat aangebragte, lijnwaad, onder elk der oogen en op het bolle der wangen, eene gouden plaat heeft gevonden, voorstellende de gedaante van een oog met de oogharen. Op den mond vond hij nog eene andere gouden plaat, die van gedaante vrij wel naar eene tong geleek, en regtstandig op de zamenvoeging der lippen was geplaatst, welke volkomen gesloten waren. Dit is eene dubbele bijzonderheid, waarvan wij geen ander voorbeeld kennen. Het is opmerkelijk, dat de vorm van het oog eene navolging van overeenkomst is, en niet de gelijkenis van het natuurlijk voorwerp. Dit beeld kan betrekking hebben op de bezitting des dooden, of wel het geeft eene toewijding aan osiris te kennen, die het oog tot zinnebeeld had. De gouden plaat, op den mond gevonden, herinnert aan het blad der persea, een boom, bij de Egyptenaars aan isis toegewijd, omdat het, zeiden zij, naar eene tong geleek. De doeken der Mumie nader onderzoekende, heeft men eene tunica gevonden, die netjes was versteld met aangebragte stukken; eene andere, die verscheidene met inkt geschrevene karakters bevatte, en ten laatste eene fraaije sjerp met franjen en een galon, gemerkt met de letters A M, de eersten van den Griekschen naam des mans; dit merk is met het pennetje gemaakt, bij het borduren au crochet in gebruik. Eene tweede Mumie, door den Heer cailliaud geopend, heeft eene bijzondere belangrijkheid door de wijze van balseming, die van allen verschilt, welke men heeft leeren kennen. Dezelve bevat in de bereiding noch | |
[pagina 272]
| |
jodenlijm, noch minerale weedasch, noch eenig zout. De banden en het lijnwaad zijn om het ligchaam gerold zonder eenig hechtsel; ook heeft men er dezelve met het grootste gemak afgenomen. Maar tusschen elken dubbelen omslag linnen vond men eene zeer dikke laag zaagsel van hout of boomschors, zeker met oogmerk om de vochtigheid op te slorpen; en dit einde is er volkomen door te weeg gebragt. Het ligchaam bevatte ook eene groote hoeveelheid dezer stof, in plaats van jodenlijm. Het is op merkelijk, dat het vleesch door deze eenvoudige manier ongeschonden is bewaard gebleven. De kleur der huid is geel, in plaats van zwart. Het vleesch, gelijk mede de ooren en het neusbeen, is nog zeer buigzaam; het neemt overal den indruk der vingeren aan; men heeft zelfs het wit der oogen wedergevonden. De aldus gebalsemde persoon is een grijsaard. Men vond drie kleine draagzélen of banden, die om zijnen hals gekruist waren; zij zijn van leder of bruin marokijn, gemerkt met hieroglyphische afdruksels, nagenoeg als die van een' droogen stempel. Deze soorten van afdrukfels waren reeds te Parijs bekend; maar men wist de plaats niet, welke deze windsels innamen, het zij op de Mumiën, het zij elders. Een derzelven heeft den vorm van eene spatel, even als de borduursels, geplaatst onder de schouders der Egyptische tunica, door den Generaal regnier ontdekt, en in de Bibliotheek van het Instituut berustende. De Heer cailliaud bezit nog verscheidene andere zeer wel bewaard geblevene Mumiën, onder welke men vooral twee opmerkt, die in kartonnen kokers zijn opgesloten, op den rug met teekeningen en naaisels verrijkt.
De Mumie, ten toon gesteld in de zaal der Maatschappij van Schoone Kunsten te Gent, werd gevonden in Egypte en overgebragt van Alexandrië naar Smirna door den Heer de lescluzeGa naar voetnoot(*) van Brugge. Hij zond dezelve | |
[pagina 273]
| |
naar België, waar zij in Januarij 1824 aankwam, en te Brugge het eerst openlijk ten toon gesteld werd. Deze Mumie is nog gewikkeld in hare linnen strooken, met veel zorg zaamverbondenGa naar voetnoot(*); het linnen is vrij wel bewaard gebleven, hoewel het op eenige plaatsen geleden heeft; het ligchaam is 142 duim lang; het wordt algemeen gehouden voor dat van eene jonge persoon van hoogen rang; bij haar is een dier geplaatst, dat men onderstelt eene katGa naar voetnoot(†) te zijn, op dezelfde wijze gebakerd; de ooren, met linnen bedekt, steken boven de inbakering uit; ingezette oogenGa naar voetnoot(‡), van linnen vervaardigd, zijn | |
[pagina 274]
| |
aan den kop des diers aangebragt. - De kist, van Sycamore-hout, is van binnen met symbolische figuren beschilderd; de schildering vertoont zich nog geheel frisch; het is eene soort van waterverf; van buiten is dezelve veel minder welbewaard, hoewel men er ligtelijk de verschillende hieroglyphen onderscheidt; de twee einden der kist hebben het meeste geleden. Op het deksel is eene figuurGa naar voetnoot(*) voorgesteld van de lengte der geheele kist; het hoofd is verheven beeldwerk, en het gansche ligchaam bedekt met hieroglyphen; deze schildering schijnt bedekt of gemengd met een vernis; het hout van dit gedeelte der kist is toebereid met eene soort van pleister, die onder de verf wordt gevonden, en die, in sommige gedeelten, aan eenige der zinnebeeldige figuren hoogsel geeft. |
|