haar jeugdige bloei, en de bevalligheid, die maagdelijke schaamte over geheel haar bestaan verspreidde, berokkenden haar wel vele aanvallen van de zijde der wellustelingen van hoogeren en lageren stand; maar alle pogingen, om haar van den weg der onschuld en deugd te verlokken, stuitten af op hare zedelijkheid. Op zekeren morgen stond zij op den gewonen tijd niet op. Daar zij, op het herhaald roepen bij haren naam, niet verscheen, meende de huisvrouw, dat zij misschien des nachts zoo ziek zou geworden zijn, dat zij het bed moest houden. Zij ging dus, vol bezorgdheid, naar hare slaapkamer. Welk een ontzettend schouwspel! Zij vond het meisje, met bloed bedekt, dood in haar bed. Een luide kreet van schrik riep de overige huisgenooten er bij. De ongelnkkige was door sluikmoord omgebragt.
Het gerucht van dezen moord verbreidde zich terstond door de gansche stad, en verwekte bij allen, die het lieve, onbesprokene meisje gekend hadden, eene smartelijke deelneming. De koopman gaf er dadelijk het geregt kennis van. Men stelde aanstonds een naauwkeurig onderzoek omtrent dit vreesselijk voorval in het werk, ten einde den dader uit te vinden; en het bleek bij de lijkschouwing, dat de ongelukkige door een' slag op het achterhoofd, met een stomp werktuig, was vermoord geworden.
Intusschen gaf het verhoor van alle bewoners in het huis des koopmans, en van allen, die met de vermoorde in eenige betrekking gestaan hadden, den regter niet het minste spoor van den misdadiger. Hebzuchtige inzigten konden hier bezwaarlijk in aanmerking komen, daar het meisje niets dan eenig weinigbeduidend linnen, kleedingstukken en een paar daalders bespaard loon bezat, welk alles bovendien onaangeroerd was gebleven. Bij deze omstandigheden werd de moord, van wege het geregt, door de nieuwspapieren, ter kennisse van het publiek gebragt, en eene aanzienlijke belooning toegezegd aan hem, die den dader indiervoege kon aanwijzen, dat tegen hem een onderzoek toegelaten, en hij overtuigd en volgens het voorschrift der wetten gestraft kon worden. Maar ook deze laatste poging, om den misdadiger te ontdekken, bleef zonder gevolg; niemand meldde zich aan, en er waren ondertusschen zes weken verloopen.
Niet ver van het huis, waar de moord gepleegd was, woonde een bakker. Deze bakker had een' negenjarigen zoon, die een vinkje zoo tam gemaakt had, dat het hem, op zijn