Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1824(1824)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De leeuwrik. Fabel. 't Leeuwrikjen, in blijde vlugt, Hief zich naar den hoogen; Zijn gezang, in 't ruim der lucht, Steeg naar 's hemels bogen, Lovende Gods wondermagt In des voorjaars milde pracht. De onschuld werd der list ten roof. Argloos voor gevaren, Fladdert hij door 't frissche loof; Maar verstrikkend garen Wikkelt hem in 's vooglaars net, Door de hebzucht uitgezet. [pagina 204] [p. 204] Straks genaakt de looze kwant, Op zijn angstig kermen, Om, in schijn, met zachte hand, Zijn er zich te ontfermen; Maar - hij sluit zijn zoete prooi In eene ijzren enge kooi. Dra verkocht met andre maats, Die weêr elders bleven, Wisselt hij alleen van plaats, Niet van lot en leven: Schoon zijn kooi wat ruimer zij, Toeft hem de oude slavernij. 't Mangelt hem aan voeder niet, Maar aan vrije vlerken; Arm in zang, rijk in verdriet, Voelt hij zich beperken, En, slaat hij zijn wiek eens uit, Door de traliekooi gestuit. Dus kruipt menig jaar voorbij, Tot, bij 't voeder geven, Hem de kans gelukt, en blij Wil hij opwaarts zweven; Maar, wat hij ook fladdrend poog', De oude vlugt is hem te hoog. Ach! zijn vlerk ontbreekt de magt. Nu beproeft hij 't zingen; Maar zijn gorgel mist de kracht, Om den toon te dwingen. - Zóó verstikt de slavernij 's Menschen adel en waardij! j.w. ijntema. 1823. Vrij naar het Hoogduitsch. Vorige Volgende