Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1824
(1824)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 151]
| |
De verovering van Den Briel, op den isten december 1813.Ga naar voetnoot(*)Nog leeft het, dat kroost, dat den moedigen hals
Niet slaafs aan de keten zal wennen;
En, schoon door begoochling misleid en verplooid,
Eens toch zal het zaad, in den boezem gestrooid,
Zich weér aan de vruchten doen kennen.
Reeds waaide de wimpel van toren en trans,
En 't Fransche gespuis was verdwenen;
Reeds was het geteisterde Neêrland gered,
En weêr, op der vromen demoedig gebed,
De Vorst van Oranje verschenen.
Maar hier nog en daar nog, in vest en in stad,
Hield 't vlugtend geboefte zich staande:
Dáár blonk dan 't beleid en der vaderen moed;
Dáár rees weêr de vrijheid in vlammenden gloed,
Die kortling, zoo droevig, nog taande.
Ginds prijkt nog een stad aan de boorden der Maas,
(Zij prijkt ook in Neêrlands historie)
Waar Lumei der Spanjaarden trots heeft geveld,
En Bossu, schoon leunend op Alva's geweld,
Terugkromp, verplet door die glorie.
Den Briel, ach! nog ging zij gebukt onder 't leed;
Nog deelde zij niet in de vreugde;
Nog hield zich, van 't slangengebroedsel, de rest
Hardnekkig verschanst in haar wallen en vest,
Terwijl men alom zich verheugde.
| |
[pagina 152]
| |
‘Op, broeders! niet langer beängst en benard;
Herleeft weêr voor de oogen der volken!
Bij God! neen, niet langer gebukt onder 't wee;
Eer worde onze stad tot een prooi aan de zee,
En zinke in haar grond'looze kolken!’
Zoo spreekt men, en 't heldenvuur fonkelt in 't oog,
En 't glinst'rend rapier zwaait in 't ronde.
‘Te wapen! wij strijden voor Vrijheid en Vorst!
Neen, broeders! niet langer de kluisters getorscht;
Wij zweren 't, bij 't graf van Almonde!’
En ijlings, daar sleept men, vol moed en vol vuur,
't Vernielend kanon van de wallen;
Daar stopt men den vuurmuil met kruid en met schroot,
En heft men den kreet van ‘verwinnen of dood!’
En dondert, verwoed, op de Gallen.
Maar 't dreigend geschut van den vijand barst los,
En hagelt verwoestend hen tegen;
Daar knalt het nog eens, en 't vergruist en vernielt,
En menige held is, verwond of ontzield,
In de armen zijns makkers gezegen.
Nu stijgt eerst de woede en de wraakzucht ten top,
Daar alles ter strijdplaats verzamelt;
Nu davert de grond van 't kanon en geweer,
Nu waggelt en stort reeds de vijand daar neêr,
Die, stervend, zijn vloeken nog stamelt.
Nu nadert de Gauler, verbleekt, tot den stoet,
En smeekt om genâ aan die dapp ren;
Nu zwieren de hoeden; nu juicht men in 't rond;
Nu ziet men, verheugd, op der vaderen grond,
De vlag voor Oranje weêr wapp'ren! -
Nog leeft het, dat kroost, dat den moedigen hals
Niet slaafs aan de keten zal wennen;
En, schoon door begoochling misleid en verplooid,
Eens toch zal het zaad, in den boezem gestrooid,
Zich weêr aan de vruchten doen kennen.
w. kraan.
Waddingsveen,
December 1823.
|
|