Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1824
(1824)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 71]
| |
Een proefje van Bilderdijk's redeneerwijze.Ga naar voetnoot(*)Hoe komt toch het tegenwoordig geslacht zoo heelenal van den ouden weg der regtzinnigheid af? Dat zal ik u met drie woorden beduiden, en zoo klaar en natuurlijk voor oogen stellen, dat ge zeggen moet: ei kijk! hoe of men zoo wezen kan, en zien dat zelve niet? Deze drie woorden zijn: oldenbarneveld, koornhart, Natuurlijke Godsdienst. Begrijpje? De eerste werd boos, omdat de Dominés een compliment gingen afleggen bij leicester, daar ze toch groot gelijk in hadden, want hij kwam hier met zijne Engelschen opzettelijk, om hun bloed voor ons te spillen, en al deugde hij dan anders ook niet veel, hij was in de leer regtzinnig. Enfin, in zijnen wrok zwoer die nijdige barneveld, dat hij zulks den zwartrokken betaald zou zetten, en hen althans welhaast zoodanig onder den duim brengen, dat ze zonder zijne permissie niet piepen konden. Nu kom ik met dien anderen knaap op. Dat was een vent, die gedurig in de schriften der oude, blinde Heidenen zat te snuffelen, en daarenboven, naar zijnen tijd, eenen fraaijen stijl schreef, dat is te zeggen, dat hij zijne gedachten heel duidelijk en gemakkelijk, ja zelfs aangenaam, aan anderen wist mede te deelen. En door dit een en ander wordt de man nu zoo eigenwijs, dat hij gebreken meent te zien in de Confessie en Catechismus, en dezelve naar zijne, zekerlijk uit het Heidendom geputte, denkbeelden wil verhanseld hebben. Daar kwam nu wel geen zier van. Want hadden melanchton, calvijn, beza en al die groote lui zich ooit met heidensche Schrijvers opgehouden, of zich verbeeld, dat men eenmaal vastgestelde formulieren weêr veranderen of verwerpen kon? Maar hier en daar bleef er toch een angel zitten, die eerst in stilte al dieper en dieper inkankerde, | |
[pagina 72]
| |
vooral door toedoen van dien gluipenden arminius, die zelfs eene poos in het Paapsche Italië vertoefd had, tot eindelijk de bommel uitbrak en openbare ruzie ontstond. Wacht! dacht de oude sluwkop, nu zal ik u hebben; en, zonder zelf Arminiaansch te zijn, kwelde hij de brave, regtzinnige Evangeliedienaars dermate, dat... dat al de voorname lui in de steden en provinciën Arminlaansch werden, ja zoo hard Arminiaansch, dat ze, in weerwil van de Dordsche Synode, en hunne ontzetting van alle regeringsposten, zoo ze geene boete deden, evenwel op den duur niets verzuimden, en werkelijk slaagden, om den Remonstrantschen haan te doen koning kraaijen. En nu nog niet genoeg. Daar steekt een ding het hoofd op, dat men Natuurlijken Godsdienst noemt. Men is, namelijk, dwaas genoeg, om zich te verbeelden, dat het tegen de bestrijders van alle geloof en zedelijkheid zelve heel wat af zou doen, wanneer men hun bewees, dat de Natuur zelve en het menschelijk hart soortgelijke denkbeelden omtrent een eeuwig en volmaakt Opperwezen enz. aan de hand gaven als de Bijbel, zoo als zelfs uit de oude, bij hen zoo hoog opgevijzelde, Grieksche en Romeinsche Schrijvers bleek. Let wel! men merkte daarbij niet eens aan, dat, hetgeen die Ouden hiervan wisten, op hunne fabelen, eigenlijk verwrongene overleveringen, berustte, (omdat men zekerlijk begreep, dat dit kwalijk zou dienen, en dat het er inderdaad ook niets toe deed, als maar bleek, dat wij, schoon de waarheid van elders ontvangen hebbende, derzelver gegrondheid, van achteren, uit de bestaande dingen wel degelijk konden staven.) Om kort te gaan: men wilde nu het eene licht door het andere verhoogen, de eenheid in oorsprong en strekking van beide aanwijzen; en het Christendom zag er welhaast zoo redelijk en verstandig uit, als het op den huidigen dag (God betere 't!) werkelijk doet. |
|