Mengelwerk.
Aan de Lezers der Vaderlandsche Letteroefeningen.
Op verzoek van velen en vriendelijken aandrang van sommigen geef ik dit Dichtstuk ter perse. Vervaardigd ter gelegenheid der uitgeschrevene prijsstoffe door de Hollandsche Maatschappij van fraaije Kunsten en Wetenschappen, en aldaar ingezonden, vermogt het geen' der uitgeloofde eereprijzen te verwerven. Thans, hier ter plaatse, in het licht verschijnende, vermoede men niet, als hadde ik ten oogmerk, mij, van wege de uitspraak mijner beoordeelaren, op het oordeel des publieks te beroepen. Openlijk en opregt betuig ik, dat dusdanig denkbeeld, zelfs niet voor één oogenblik, in mij konde opkomen: integendeel mag ik mij overtuigd houden, dat, bij de uitgave der Dichtstukken van de Heeren tollens, nierstrasz en beeloo, het letterkundig deel des publieks met het oordeel der Maatschappij gereedelijk zal instemmen. - Dit weinige zij genoeg, opdat men de uitgave van mijn werk niet uit een oogpunt beschouwe, veel te laag voor den regtschapen man, die zoo gaarne de hoogere kunstverdiensten van anderen huldigt, en, ofschoon geenszins ongevoelig voor eerbetoon en onderscheiding, de Dichtkunst meer om haar zelfs wille, dan om den roem, dien zij aanbrengt, bemint. Afgescheiden van het oogmerk der vervaardiging dezes Gedichts, en het lot, aan hetzelve te beurt gevallen, stel ik er eene wezenlijke eere in, mijne zangen aan het feest der Drukkunst te hebben mogen toewijden; eene eere, aanmerkelijk verhoogd, sedert het tijdstip, dat men, in het openbaar, de vrijheid der drukpers misbruikte, om Haarlems feestviering en de hulde aan koster's nagedachtenis aan te randen en te lasteren.
w.h. warnsinck, bz.
Amsterdam,
10 Nov. 1823.