hoop geeft. Mejufvrouw moens, de Heeren nierstrasz, van kampen. warnsinck, van heyningen, de jong, robidé van der aa, messchaert, en eenige ongenoemden, leverden hier bijdragen, en eindelijk ook de Heer swart zelf, die voor het overige geenen anderen lof begeert, dan dien, van deze bijdragen, waartoe de uitgever reeds had uitgenoodigd, te hebben bijeengevoegd en gerangschikt. Wij vonden onze verwachting ook niet te leur gesteld; over het geheel zijn de stukjes uitmuntend; alles heeft eene doelmatige zedelijke strekking; voor afwisseling is gezorgd, en ook de dichtstukjes, welke de boven opgegevene namen der vervaardigers genoegzaam zullen kenmerken, hebben waarde. Het werkje is, in één woord, nuttig, leerzaam en onderhoudend. Het stukje, aan de Jongelingen van eene beschaafde opvoeding, door n. messchaert, is het uitvoerigste; doch in eenen zoo goeden, hartelijken toon, en zoo vol leerzame wenken, dat wij niet hopen, dat het 't minst aangename wezen zal, of dat men het bij de lezing zal overslaan. Het laatste: wat is het wenschelijkste op aarde? door den verzamelaar, is geen der minst leerzame en bevallige. Aan alle de overige geven wij insgelijks gaarne eene zeer goede getuigenis; de onderwerpen stippen wij niet aan, want ieder, wien het eenigzins voegt, geeft zeker deze aangename Mengelingen zijnen jongelieden in handen. Ter proeve geven wij de volgende coupletten van Mej. moens:
Veracht geen vaderlandsche zeden;
Schaamt Neêrlands rijke taal u niet.
God hebt ge eerst in die taal gebeden;
In Neêrlands taal klonk 't wiegelied,
Dat u zoo kalm in sluimring suste.
Ach! 't woordje, dat voor de eerste maal
Uw lieve moeder 't hart verlustte,
Terwijl zij 't van uw lipjes kuste,
Luidde in die schoone, buigbre taal.
Den mensch, het edelst op deze aarde,
Den mensch blijft liesde voor het land,
Dat land, waar hem zijn moeder baarde,
Door 's Eeuwgen wijsheid ingeplant.
Het reedloos dier kan wellust vinden,
Waar 't zich ook baadt in zingenot;