Almanak voor het Schoone en Goede. 1825. Te Amsterdam, bij G.J.A. Beijerinck. f 1-80.
Ter vijfde male was ook ons de verschijning van dit boeksken welkom. De prentjes (want deze trekken toch allereerst de opmerking, even als het gelaat eener schoone maagd ons boeit en inneemt, eer ons nog iets van haren geest of hart bekend is) doen niet onder voor één' der vorige jaargangen, waarvoor ons ook de naam van velijn voor de gravure, en die van dou, wouwerman, van der kooi, van bree, enz. voor onderwerp of behandeling borg blijven. En wat nu de inwendige waardij betreft: de naam des Verzamelaars zoo wel, als die van eene moens, eenen boxman, van hall, klijn, van loghem, loots, nierstrasz, spandaw, tollens, enz. doen voor hart en geest beide almede een ruim en rijk onthaal verwachten.
De verhalen, (inzonderheid Pierre en Adele) het Stokpaard, en hulswit, maken het proza uit, en worden gewis, om het luimige, het ware, of het belangrijke, met vermaak gelezen, en, in den loop des jaars, door menigeen herlezen. De dichtstukjes, 19 in getal, behalve 9 puntdichten, [dat op kemper zouden wij daaronder niet gerangschikt, dat op bl. 97 uitgemonsterd, en in dat op bl. 4 nooit geen (twee negativen vormen een posltif) niet behouden hebben] de dichtstukjes wilden wij zeggen, zijn meerendeels uitstekend. Trouwens, van wien der reeds genoemde Dichters zijn wij, sinds lang, gewoon, iets middelmatigs te ontvangen? En waar eene moens het edel Genootschap voor Ge-