| |
| |
| |
Over de Putrefactie van den bezwangerden Uterus. Naar het Hoogduitsch van L.J. Boer, Hoogleeraar in de Verloskunde te Weenen. Met Waarnemingen en Aanteekeningen vermeerderd, door A. Potgieter, Heel- en Verloskundige te Leyden. Te Leyden, bij J.W. van Leeuwen. 1824. In gr. 8vo. VIII, 140 Bl. f 1-40.
Terwijl, gedurende het najaar en den winter van 1823, ook te Leyden, de baring, meer dan gewoonlijk, doodelijke gevolgen voor de vrouwen naar zich sleepte, en het schrikverwekkende en treurige van deze sterfgevallen kundigen en onkundigen uit éénen mond deed vragen naar den aard en de oorzaken dezer ziekte; en nadat eindelijk, door bevoegden en onbevoegden, het oordeel in deze zaak met verschillende stemmen was uitgesproken; zoo vertrouwen wij, dat het ieder' belangstellenden beoefenaar der Genees en Verloskunde met ons aangenaam zijn zal, op vele dezer vragen het antwoord te ontvangen van eenen man, die als ooggetuige spreekt, en uit zijne eigene ondervinding in staat is, de uiteenloopende gevoelens daaromtrent te beslissen. De Heer potgieter, namelijk, die, eerst te Zwolle en thans te Leyden, gedurende eenige jaren de Verloskunde heeft uitgeoefend, nam in zijne praktijk, bijzonder in het laatst van 1823, den ongelukkigen afloop van eenige verlossingen waar. Als leerling van Prof. bakker, te Groningen, opmerkzaam gemaakt op eene ziekte, door Prof. boer, van Weenen, onder den naam van putrefactie van den bezwangerden uterus beschreven, werd hij, door getrouwe waarneming aan het ziek- en doodbed, en vergelijking der gevallen, spoedig overtuigd, dat de aanwezigheid dier ziekte als oorzaak dezes buitengewoon ongunstigen afloops van het kraambed, zelfs na zeer gemakkelijke verlossingen, aangemerkt moest worden. De onkunde, die, in het algemeen, omtrent deze ziekte in ons Vaderland plaats heeft, en het belang der zake spoorden potgieter
| |
| |
aan tot het bekendmaken van datgene, wat zijne ondervinding hem van deze ziekte geleerd had. De inhoud van het werkje bestaat, zoo als wij op den titel zien, ten eerste in eene voorlichtende vertaling van hetgeen Prof. boer over de putrefactio uteri, in zijne naturliche Geburtshülfe und Behandlung der Schwangern, etc. 1 B. 3te vermehrte Auslage, S. 202, Wien 1817, geschreven heeft. Ten tweede in waarnemingen, omtrent deze ziekte door potgieter gedaan en verzameld; waarbij ten derde door hem aanteekeningen gevoegd zijn op het vertaalde stukje en de vermelde waarnemingen. Dit alles wordt besloten met eenige bespiegelingen betrekkelijk de zoogenoemde kraamkoorts, als het resultaat van het voorgaande aan te merken.
De verhandeling van Prof. boer bestaat uit twee afdeelingen en een naberigt. In de eerste zijn vervat eene geschiedkundige voordragt der ziekte, en de gedachten omtrent derzelver vermoedelijke natuur en oorzaken. Boer stelt dezelve voor, niet als eene nieuwe ziekte, maar als eene, slechts minder naauwkeurig dan andere opgemerkt; als eene ziekte, niet te vergelijken met de gangraena en sphacelus van den uterus, noch met de carcinoma uteri, welke gebreken dit orgaan op iederen tijd en in iederen leeftijd aantasten, hetzelve moge bezwangerd of niet bezwangerd zijn, maar als eene ziekte, den zwangeren uterus bij uitsluiting eigen, en bij voorkeur zich tot de binnenste oppervlakte en deszelfs mond bepalende. De verschijnselen, waaronder de ziekte zich voordoet, zijn zeer onstandvastig: vanhier dan ook de moeijelijke herkenning derzelve, en de onmogelijkheid, om eenige pathognomonische kenteekenen van dezelve, als leiddraden ter herkenning, op te geven; terwijl veelal alleen de lijkopening het verborgen kwaad eerst openbaart. Als gelegenheidsen voorbeschikkende oorzaken merkt Prof. boer koud, vochtig, herfst- en winterweder aan, en de zoogenoemde leucophlegmatische ligchaamsgesteldheid. Wat de natuur der ziekte betreft, gelooft hij, dat dezelve niet van ontstekingachtigen oorsprong te houden is, maar veeleer over- | |
| |
eenkomende met den sphacelus van scheurbuikigen, en de gangraena, die, in boosaardige koortsen, zich op sommige plaatsen vertoonen; eene wezenlijke versterving dus, waarvan de oorsprong en het verloop van een' passiven aard zijn. Wat de behandeling en geneeswijze dezer ziekte aangaat, boer meent te moeten twijfelen aan een gelukkig gebruik in dezen van inwendige, maar stelt geheel zijn vertrouwen
in uitwendige middelen, waarover wij nader deszelfs naberigt en de aanmerkingen van potgieter zien kunnen. - In de tweede afdeeling zijn vier ziektegevallen en lijkopeningen beschreven, waardoor bevestigd wordt hetgeen in de eerste afdeeling gezegd is. - Het naberigt bevat zijn gevoelen over de uitwendige behandeling door middel van een instrument, hetwelk hij Porteplumaceaux wil genoemd hebben, en waarvan wij in de aanmerkingen van potgieter de beschrijving vinden.
De waarnemingen van potgieter zelven maken het tweede gedeelte van het werkje uit. De meeste derzelven zijn in den vorm van een dagverhaal medegedeeld, en hebben eenvoudigheid en duidelijkheid als kenmerken der waarheid voor zich. Daar hem de lijkopening werd toegestaan, verrigtte hij dezelve in tegenwoordigheid van Prof. sandifort, ook in het vak der pathologische anatomie met roem bekend, en van den Geneesheer der lijderesse.
De aanteekeningen van potgieter op het voorgaande dienen nu eens tot bevestiging, dan weder tot opheldering van hetgeen Prof. boer aangaande deze ziekte gezegd heeft. Daartoe zijn b.v. eenige over den ouderdom, de oorzaken en de natuur der ziekte; andere, betreffende een zeker antimoniaal poeder van boer, ter bestrijding der kraamkoorts, benevens deszelfs werktuig, in deze ziekte te gebruiken, zijn van een' afkeurenden en verbeterenden aard. Wat de litteratuur over de putrefactio uteri betreft, hierin misten wij de vermelding van hetgeen Prof. a.e. von siebold, in zijn Journal für Geburtshülfe, etc. 3 B. 1822, S. 381 etc., mededeelt,
| |
| |
en ter bevestiging kan dienen, dat ook anderen, mannen van naam, deze ziekte hebben waargenomen en erkend.
Ten slotte geeft potgieter zijne gedachten op over de kraamkoorts, waarin hij zich vooral heeft voorgesteld het thema te ontwikkelen van Prof. boer, ‘dat het niet onwaarschijnlijk is, dat die ziekte, welke bijvele Autheuren regtstreeks onder den naam van kraamkoorts voorkomt, dikwijls niets anders is, dan een verschijnsel van de door hem beschrevene putrefactie.’ Waarlijk, wanneer wij burserius, die zoo voortreffelijk de geschiedenis der kraamkoorts bearbeid heeft, hierover nalezen, en de uiteenloopende gevoelens deswege onder Practici overwegen; wanneer wij, onder de lateren, vogel, lentin, thilenius, may, in zijnen Stolpertus, en richter, in zijne Medicinische und Chirurgische Bemerkungen, stellig hooren verklaren, dat de kraamkoorts niet als van een' gevaarlijken aard te beschouwen zij, maar meestal tot de morbos gastricos moet gebragt en als zoodanig behandeld worden; terwijl anderen, waaronder van swieten, le roy, fauken, frank, sauvages en froriep, spreken van eene ziekte, die kraamvrouwen overvalt, en welke dikwijls binnen den derden dag doodt, zonder dat er eigenlijk inflammatoire, gastrische of bilieuze symptomata werden opgemerkt; dan vinden wij ons genoodzaakt te gelooven, dat het verschil dezer gevoelens gelegen is in een wezenlijk onderscheid der ziekten, door hen waargenomen, afhangende van eene constitutio epidemica, die eenigen hunner gelegenheid hadden te zien, en waarvan anderen verschoond bleven. Wanneer wij bovendien nagaan, dat deze buitengewone sterfte der kraamvrouwen niet altijd dàn alleen plaats had, als nerveuze of putride koortsen de heerschende waren, maar ook waargenomen werd in tijden,
dat het getal en de aard der ziekten wezenlijk gering en goedaardig was, gelijk dit vooral in den herfst en winter van het voorleden jaar opmerkelijk was; wanneer wij dit alles overwegen, dan gevoelen wij ons gedrongen en verpligt, het daaromtrent uitgebragte gevoe- | |
| |
len en de vooronderstelling van potgieter, dat namelijk in die gevallen, waarin kraamvrouwen zulk eenen korten tijd na de bevalling overleden, de putrefactie van den uterus zoude plaats gehad hebben, voor hoogstwaarschijnlijk te verklaren en aan te nemen; terwijl deze waarschijnlijkheid ook nog daardoor versterkt wordt, dat, zoo menigmalen dit plaats had, men, bij de lijkopeningen der aan die zoo hevige kraamkoorts overledene vrouwen, steeds gelijke verschijnselen, als bij de putrefactie van den uterus, waarnam, waarvan wij bij burserius, in zijne Institutiones medicinae practicae, Tom. I, pag. 357 et seq., 362 et seq., duidelijke bewijzen vinden. Nadat verder potgieter de meeste verschilpunten omtrent de kraamkoorts, of namelijk dezelve al of niet van een inflammatoir karakter is, en of men bloedontlastingen in dezelve al of niet mag doen, op eene zoodanige wijze behandeld heeft, waarvan niet alleen de beginnende Practicus, maar ook ouderen in de praktijk partij kunnen trekken, merkt zijn Ed. daaromtrent het volgende te regt aan: ‘Men werpe hier niet tegen, dat, om tot eene beslissing in deze zaak te geraken, eene veeljarige praktijk noodig is; neen, deze praktikale toeëigening is geenszins afhankelijk van eene groote hoeveelheid waarnemingen, noch cijnsbaar aan de jaren van iemand, maar gelegen in elks bijzondere wijze van zien, in de opmerkingsgave en het gezond oordeel, en waardoor de rationele Genees-, Heel- of
Verloskundige zich van den werktuigelijken beoefenaar van een dezer vakken zoo zeer onderscheidt; en wanneer men zich dan, voorgelicht door de ondervinding van anderen, gemeenzaam gemaakt heeft met hetgeen door hen is waargenomen en beschreven over het een of ander onderwerp, dat onze aandacht mogt treffen, en men dan eindelijk het resultaat zijner eigene beschouwingen daar nevens stelt, de verschilpunten naauwkeurig gadeslaat, vergelijkingen en gevolgtrekkingen maakt, en overeenkomsten daarstelt; dan zal men niet zelden, door het opgemerkte, en bij weinige waarnemingen, spoediger en nader tot
| |
| |
de waarheid of kennis eener zaak kunnen geraken, dan wel door de slenterpraktijk van een' geheelen leeftijd.’
Op grond van het voorgaande, gelooven wij ook, het voor zeer vermetel en gevaarlijk tevens te moeten verklaren, wanneer sommigen in deze koorts eene vaste geneeswijze voorschrijven en gevolgd willen hebben, overal en altijd geldig, gelijk nog onlangs opzettelijk geschied is, en waarbij men de natuur der kraamkoorts voor eene ontsteking van het buikvlies heeft verklaard, de geneeswijze hoofdzakelijk bij het gebruik van den calomel bepaald, en bloedontlastingen als doodelijk voor de lijderessen beschouwd wil hebben. Het is hier niet de plaats, dit gevoelen nader te toetsen en te wederleggen; anderen hebben hierover ook reeds hun oordeel uitgesproken. Evenwel kunnen wij ons niet onthouden, dit weinige daaromtrent nog aan te merken, dat alleen óf uit onkunde in de geschiedenis der kraamkoorts, óf uit vooringenomene stelselzucht, de meening kan voortgesproten zijn, dat deze koorts altijd van een' ontstekingachtigen aard zijn zoude; terwijl, aan den anderen kant, het algemeen gebruik van kwik in wezenlijke ontsteking, vóór en aleer eene aderlating is voorafgegaan, of plaatselijk het erethismus vasorum is weggenomen, door ieder rationeel Geneesheer moet verworpen worden. Ook in de minder acute, of zoogenaamde inflammationes spiriae, waarin eene acrimonia putrida of biliosa de ziekelijke prikkel tot ontsteking zijn kan, houden wij den mercurius, om zijne bekende dissolverende kracht, voor een gewaagd en gevaarlijk middel.
Ten slotte merken wij nog aan, dat de medegedeelde gevallen voor het gevoel van den genen, die het ongeluk heeft, dat hem dezelve, zoo kort opvolgende, in zijne praktijk voorkomen, niet dan hoogst onaangenaam kunnen zijn, bij het spoedig inzien van het doodsgevaar zijner lijderesse, en ook voor zijne volgende praktijk dikwerf nadeelig, wegens de onheusche en niet zelden zeer partijdige beoordeeling bij den gevreesden afloop. Eene gelukkige en ruime praktijk, welke toch iemand verdient,
| |
| |
die met zulk eenen geest van opmerking bij de sponden van de aan zijne zorge toevertrouwden werkzaam is en waakt, moge des Schrijvers vergoeding zijn, ook voor de uitgave van het beoordeelde werkje; waarmede wij deze beoordeeling eindigen, met hem, bij het slot van zijn werkje, wenschende, ‘dat het der Geneeskunde eenmaal gelukken moge, paal en perk te stellen aan de verraderlijkste vijandin van het leven des vrouwelijken geslachts, de putrefactie van den bezwangerden uterus.’ |
|