Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1824
(1824)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 645]
| |
De volmaaktheden van den Schepper in zijne schepselen beschouwd, tot verheerlijking van God, en tot bevordering van nuttige natuurkennis, in Redevoeringen, door J.A. Uilkens. IVde Deel. Natuurlijke Geschiedenis. Het Plantenrijk. Te Groningen, bij J. Oomkens. 1822. In gr. 8vo. 440 Bl. f 6-:Veranderde betrekking des Schrijvers, met daaraan verbondene werkzaamheden en andere toevallige oorzaken, hebben de uitgave van dit vierde deel zijner Redevoeringen vertraagd. Het werk zelf heeft daardoor, vertrouwen wij, in belangrijkheid gewonnen. Niet alleen toch betuigt de Hoogleeraar, in het Voorberigt, over de natuurkunde der planten de voornaamste werken, en vooral de Duitsche, gelezen te hebben, waarvan de uittreksels, in de Redevoeringen ingelascht, en de menigvuldige aanhalingen, aan den voet der bladzijden geplaatst, getuigen, maar ook verscheidene gewassen aan eigen onderzoek onderworpen, en 't geen hem voor zijn oogmerk dienstig scheen aangeteekend te hebben. Schoon dan ook deze Redevoeringen, even weinig als de vorige, bestemd zijn voor hen, die de Natuurkunde grondig beoefend hebben, en niet ten doel hebben, om den plantkundigen iets nieuws te leeren, of deze wetenschap zelve verder uit te breiden, maar om het gewoon lezend publiek met de natuurkunde der planten zoo verre bekend te maken, als die kennis een aangenaam onderhoud verschaffen, en ter verheerlijking van de volmaaktheden des Scheppers verstrekken kan; zoo twijfelen wij geen oogenblik, of de kenners zullen hier een' schat van waarnemingen niet alleen, maar ook van bescheidene beoordeelingen der verschillende gevoelens, door vroegere en latere plantkundigen gekoesterd en verdedigd, met genoegen aantreffen, waardoor zij deze Redevoeringen voor zich niet minder, dan voor het lezend publiek, belangrijk zullen keuren. Klaarheid en orde is in dezelve met eene zaakrijkheid vereenigd, die, | |
[pagina 646]
| |
voor oppervlakkige lezers minder gevallig, te meer zal behagen aan allen, die begeerig zijn naar voedsel, geschikt om beide verstand en hart te sterken. Voor liefhebbers der Natuurkunde, die door ijver naar meerder kennis bezield worden, zullen deze Redevoeringen, om het eenvoudige en bondige in de voordragt, gevalliger zijn, dan wanneer dezelve zich over 't geheel meer door fraaiheid van stijl kenmerkten. Intusschen ontbreekt het in dezelve geenszins aan verhevenheid van gedachten en keurigheid van beschrijving, wanneer zich de stijl als van zelf verheft, om, door de ontwikkeling van het wijze en goede, zoo luisterrijk in de huishouding der planten doorstralende, het hart te roeren, en hetzelve te vervullen met den diepsten eerbied voor de volkomenheden des oppersten Formeerders. De verdienstelijke Schrijver heeft getracht, het doel, 't welk hij zich voorgesteld had, te bereiken - en is daarin, naar het ons voorkomt, gelukkig geslaagd - door de uitgave der twaalf Redevoeringen, welke in dit boekdeel bevat worden. De eerste dient, om de beoefening der plantkunde aan te bevelen, als de nuttigste en aangenaamste voor alle standen. - De tweede behelst eene even naauwkeurige als beknopte geschiedenis van plantkundige kennis, en wordt in dezelve door den Schrijver het plan, door hem gevormd, en de wijze der uitvoering, aldus nader opgegeven: ‘Wij zullen ook wel het plantenrijk in het algemeen opnemen in een ontleed- en natuurkundig onderzoek, opdat de bewerktuiging, de afzonderlijke en onderlinge werking der deelen, de levensverrigtingen en de verschijnselen, die zich in het groeijend rijk opdoen, gekend mogen worden; doch, na deze algemeene beschouwing, zal het meest treffende of nuttige in de afzonderlijke deelen onze keus regelen, als minder ten doel hebbende om de plantkunde te leeren, dan uit dezelve belangrijke bijdragen voor verstand en hart af te leiden. Zoo toch waren onze vorige Redevoeringen ingerigt, en op gelijke wijze wenschen wij van het dierenrijk tot het groeijend en delfstoffelijk rijk | |
[pagina 647]
| |
voort te gaan.’ - Aan de beschouwing van de algemeene eigenschappen der gewassen is de derde Redevoering gewijd. - De vierde handelt over het ontstaan en de vermenigvuldiging der gewassen; waarbij gesproken wordt over het gevoelen der Ouden, wegens het ontstaan van levende schepselen, zoo wel dieren als planten, bij verrotting. Bonnet verklaarde zulk eene formering van bewerktuigde schepselen voor onmogelijk, houttuin voor ongerijmd, en blumenbach stelde dezelve gelijk met vliegende heksen en het vermogen der wigchelroede. Thans is zulk eene leer hooge wijsbegeerte, en hij, die anders denkt, zou voor bekrompen van geest gehouden worden. Onze Schrijver meent het in dezen met treviranus, de buffon en ballenstedt te moeten houden; vindt geenen grond, om deze eigene vorming (generatio spontanea) te ontkennen, hoe moeijelijk het zij, derzelver uitgestrektheid te bepalen; maar is er tevens zeer verre af, om dit gevoelen derwijze te verdedigen, dat het de leer eener toevallige wording, welke het scheppend vermogen buitensluit, zoude bevestigen. Dit zou ook geheel strijden met het doel, 't geen zich de Hoogleeraar heeft voorgesteld; en, om te voorkomen, dat men hem niet verkeerd versta, achten wij het dienstig, het volgende, 't geen op bl. 123 gelezen wordt, over te nemen: ‘Hoe dikwijls heeft men gevoelens van Godsdienst aan onzekere, aan onware stellingen verbonden, en veroordeeld hetgeen der waarheid nader kwam, maar niet met de aangenomene stellingen strookte! Geen schimmel- of paddestoelplantje, geen infusie- of raderdiertje moest als door zich zelf kunnen ontstaan; hervey's en haller's uitspraak was der Godgeleerden Godspraak; en zoo niet van dier tot dier, van plant tot plant kon worden opgeklommen tot het eerst gelijksoortig dier of gewas, meende men, dat de eeuwige waarheid van eene schepping door den Almagtigen wedersproken en geloochend wierd. IJdele gedachte, dwaze gevolgtrekking! Waartoe juist door den vorm van de stof, en niet door de kracht, | |
[pagina 648]
| |
die ze voortbrengt, tot de hoogste kracht, tot de Almagt opgeklommen?’ Wat dan anderen denken, wanneer zij beweren, dat, bij verrotting, bewerktuigde schepselen van zelve ontstaan, de Heer uilkens erkent, tot dit ontstaan de hoogere kracht der Almagt te behoeven. Hierdoor wordt de verrotting of gisting der ontbonden wordende deelen geene oorzaak der bewerktuiging van planten of dieren, maar slechts de gelegenheid, bij welke die geheel ongelijksoortige schepselen door de Almagt gevormd worden. In de hoofdzaak stemt dus uilkens met hervey en haller overeen, wier gevoelen, bij het verborgene, waarmede de generatie van planten en dieren is omgeven, daarom boven dat der voorstanders van de generatio spontanea ons verkieslijker voorkomt, dewijl het minder vatbaar is voor misduiding, en geene aanleiding geeft tot het kweeken van gevoelens, welke de Ouden, en op hun voetspoor ballenstedt cum suis, even driest als oneerbiedig beweerd hebben. - De vijfde Redevoering maakt ons bekend met de inwendige deelen en grondvormen der gewassen, en toont het moeijelijke van de ontleedkunde der planten, welker eerste grondvorm getoond wordt uit den vloeibaren staat deszelfs oorsprong te nemen. Hier wordt het celluleus weeffel aangewezen, als de eerste en algemeenste zamenstelling der gewassen; voorts komen in aanmerking de tusschencellige gangen, die met elkander in verband staan; waarop dan volgt eene naauwkeurige beschrijving van de spiraalvaten, als deelen der hooger bewerktuigde gewassen; eindigende deze Redevoering met de aanwijzing van Gods Almagt in deze kunstige zamenstelling. - Aan de beschrijving van de uit- en inwendige deelen der gewassen, wortels, stam, bladeren, bloesems en vruchten, opperhuid, wolachtig vlies, spint, hout en merg, derzelver zamenstelling en doel, heeft de Hoogleeraar de zesde Redevoering dienstbaar gemaakt, die niet minder belangrijk is in de bijzonderheden dan de zevende, over de voeding en groei der gewassen, waarin de verschillende proeven van sennebier, ingenhousz, saussure en anderen | |
[pagina 649]
| |
vermeld worden; en de achtste, over den oorsprong, de zamenstelling en ontwikkeling der knoppen, en bijzonder over den bloei, en derzelver deelen. Hier worden wij, onder anderen, opmerkzaam gemaakt op het onderscheid tusschen bloem en bloesem, op de groote verscheidenheid en rijkdom der kleuren, op derzelver verandering bij sommige bloemen, en op de werktuigen ter bevruchting, die naauwkeurig opgegeven en nagegaan worden in derzelver bestanddeelen en oogmerken. - De negende Redevoering loopt alleen over de bevruchting der gewassen, handhaaft de leer der geslachten bij de planten tegen de bedenkingen van andere waarnemers, en toont, op eene wijze, die het hart ontvonkt in eerbied voor den grooten Formeerder, dat de bloemen voornamelijk aanwezig zijn, zoo ter bereiding van de sappen voor, als ter bewaring van de geslachtsdeelen, en dat de bloembla deren eene tweeledige strekking hebben in de huishouding van het gewas, met de sappen te bereiden, waaruit de hoogst bewerktuigde deelen moeten gevormd worden, en tevens, om die belangrijke deelen, waaraan de Almagtige de voortplanting verbonden heeft, voor elk letsel te beveiligen. - Zeer fraaije waarnemingen worden in de tiende Redevoering medegedeeld over de formering van het zaad en deszelfs ontwikkeling; de stelsels van hervey en haller niet onaangeroerd gelaten; de waarnemingen van linaeus en bridel medegedeeld, en de lezer aangespoord tot bewondering van de zorg des Almagtigen in de bewaring, de verspreiding en den groei der zaden; in de ontwikkeling van de kiem, het nederwaarts schieten van den wortel, en het opwaarts schieten van den stam; een wonder, tot nog toe niet verklaard.Ga naar voetnoot(*) ‘De alledaagsche verschijnselen zijn dikwijls de grootste wonderen in de Natuur,’ zegt zeer te regt de beroemde | |
[pagina 650]
| |
sprengelGa naar voetnoot(*); ‘en dit wonder heeft tot nog toe, zonder eene voldoende verklaring te erlangen, den navorschenden geest van velen bezig gehouden. Geene gevoelens der eerste wijsgeerenGa naar voetnoot(†), geene latere NatuurfilozofieGa naar voetnoot(‡), geene proeven van knight, die de zwaartekracht als oorzaak schenen aan te gevenGa naar voetnoot(§), noch eenige van vroegeren of lateren tijd, verklaren dit verschijnsel, zoo weldadig in de gevolgen, als onbekend in de oorzaakGa naar voetnoot(**). De volgende gedachte mag ik U, T.T.! niet onthouden. Bij het Magnetismus nemen wij, blijkens de kompasnaald, eene zuidelijke en noordelijke rigting waar; bij het Galvanismus, overeenkomstig met de eerste ontdekkingen van oersted en de vervolgens zoo vele malen herhaalde en anders gewijzigde proeven, eene oostelijke en westelijke; terwijl bij het plantenleven eene loodlijnige rigting van Zenith naar Nadir plaats vindt; zoodat deze drie verschijnselen te zamen volkomen aan de drie afmetingen eener ruimte beantwoorden, en, tot onzen aardbol betrekkelijk gemaakt, Zuid en Noord, Oost en West, en Zenith en Nadir aangeven. Zouden ook deze werkingen in eenig verband met elkander kunnen staan? Zouden zij ook terug kunnen gebragt worden tot ééne oorzaak, waarvan zij wijzigingen zijn? - Dat de wijsgeerige Natuurkunde dit onderzoek eens opneme; en al worden wij er niet verder door gebragt, dan om ook hier bij eene grondkracht te moeten staan blijven, die boven het menschelijk kenvermogen gaat, zoo zullen | |
[pagina 651]
| |
er echter onze inzigten in de schepping Gods door winnenGa naar voetnoot(*).’ - Dit voor het oogmerk dezer aankondiging genoeg achtende, en tevens voor eene proeve van de inrigting dezer Redevoeringen en de wijze van aanhalen, vermelden wij nog, dat in de elfde en twaalfde Redevoeringen de strekking der gewassen wordt aangewezen, zoo voor de huishouding der Natuur in het algemeen, als voor den mensch in het bijzonder. Wij betuigen den Hoogleeraar dank voor hetgeen hij ons geleverd heeft, en zulks te meer, daar hij eene behoefte vervuld heeft, die tot nog toe in ons land bestond. Nu toch hebben wij ook iets in onze taal, hetgeen dienen kan, om het groeijend rijk te leeren kennen, 't welk zoo vele wetenswaardige bijzonderheden, in zamenstelling, leven en levensverschijnselen, bevat, en zoo geschikt is, om den nadenkenden mensch ter verheerlijking des Makers op te voeren. Alwie tot zulk een edel doel met hartelijken ijver werkzaam is, verdient voorzeker lof en dank, dien wij dan ook onzen verdienstelijken landgenoot uilkens welmeenend toebrengen. - In vertrouwen, dat wij meer van dezelfde hand zullen ontvangen, eindigen wij ons verslag met te berigten, dat dit werk praalt met een elftal gekleurde platen, die uitmuntend uitgevoerd zijn, en, ten aanzien van het fraaije en nuttige voor het werk, vergeleken kunnen worden bij kolommen, die een gebouw, terwijl zij het onderstutten, op eene bevallige wijze versieren. |
|