nigheid en over de onsterfelijkheid der zielen sprekende, gedurig toonden, dat zij hieromtrent meer geloof, dan wel zekere kennis hadden. - Het tweede deel is louter exegetisch, en behelst de verklaring van het XIde Hoofdstuk des genoemden briefs. Dit gedeelte draagt de kennelijkste blijken van belezenheid, vlijt en oordeel. - In het laatste deel tracht de Schrijver aan te toonen, dat het geloof dier oudste Godsdienaren, hoe verschillend ook naar het verschil der tijden en omstandigheden, waarin zij verkeerden, in deszelfs aard, echter, steeds hetzelfde was en zichzelve gelijk bleef. Hierin, namelijk, blonken zij allen uit, dat zij de zekerste overtuiging hadden van dingen, die zij met hunne oogen niet zagen, en ten sterkste verwachtten hetgeen hun door God beloofd was. Dit wordt vervolgens in bijzonderheden, met opzigt tot ieder der in gezegde Hoofdstuk vermelde personen, behoorlijk ontwikkeld.
Wij vergenoegen ons met deze eenvoudige en korte opgave van den voornaamsten inhoud der onderhavige verhandeling. Wij weten wel, dat allezins bevoegde regters niet zeer veel, vooral met het eerste deel derzelve, ophebben. Dan, wij, voor ons, weerhouden ons van alle afkeurende aanmerkingen, indachtig, dat wij hier eene jeugdige proeve hebben, welke het des te onbillijker zou zijn streng te beoordeelen, daar de opsteller, alleen om aan de wet te voldoen, dezelve vervaardigd heeft, ten einde den Doctoralen graad te verkrijgen.