Boekbeschouwing.
Annotatio in loca nonnulla Novi Testamenti. Edidit Wessel Albertus van Hengel. Amstel. apud J. van der Hey et Fil. 1824. VIII et 246 pag. f 3-:
Het is voor eenen Recensent, die eenig werk maakt van geleerdheid, zeer aangenaam, een inlandsch werk te vermelden, waarin gegronde geleerdheid, met een juist oordeel gepaard, uitblinkt; en een' lezer der Vaderlandsche Letteroefeningen, hoezeer hij tot de ongeleerden behoore, kan het desgelijks niet ongevallig zijn, een vaderlandsch geschrift te zien aankondigen, hetwelk als een sieraad der geleerde letterkunde mag beschouwd worden. Zoodanig is, in ons oog, het onderhavige stuk van den Hoogleeraar van hengel, hetwelk zich niet alleen door eene gezonde uitlegkunde der gewijde bladen, en door het verstandig gebruik van de beste, vooral oudere, uitleggers derzelven, aanbeveelt, maar ook door zeer veel kennis der ongewijde en klassieke litteratuur, welker beoefening voor den waren Godgeleerde alleraanbevelenswaardigst is. Het is dus te wenschen, dat de Hoogleeraar tijd en aanmoediging genoeg moge vinden, om zijne geleerde en smaakvolle aanmerkingen over het N.V. te vervolgen.
Ofschoon wij, derhalve, dit werk ten sterkste meenen te kunnen en te moeten aanprijzen, willen wij echter niet zeggen, dat wij alles in hetzelve even zeer goedkeuren. Over de uitlegging van meer dan ééne plaats zijn wij het met den Schrijver niet eens; maar dan zelfs hebben wij ons verwonderd over zijne kunst, om zijn bijzonder gevoelen anderen aannemelijk te maken. Op verre na zijn ook niet alle uitgekozene plaatsen even belangrijk; maar overal is uit de behandeling zelve wat te leeren. De belangrijkste, althans de moeijelijkste, is, misschien, t