veel, dat echter meer schittert. Men krijgt den man, men krijgt zijne trouwe gade en kinderen lief, terwijl men zijn werk leest, en zou wel wenschen, zich eens mede aan zijn knappend haardvuur en op zijne huisselijke feesten te bevinden. Men zal dit van bilderdijk, hoe heerlijk ook zijne verjaringen en toezangen aan kroost en echtvriendin mogen klinken, niet ligt zeggen; of, zeide men het ook, een krekelzang of rotsgalm van de echte soort jaagt het woord met schrik en huivering als in de keel terug.
De stukken, die ons in deze verzameling vooral bevallen hebben, zijn: Rijkdom, waarin niets overdrevens, niets van afgezaagde bombast, maar veel ware wijsheid voorkomt. Gaarne voegen wij de twee volgende, Winteravond, en vooral ook Hier en elders, daarnevens. Voorts heeft hij de Vriendschap (en dit mag wel geene ligte taak meer zijn) gelukkig bezongen. In De Aalmoes heeft hij het thema:
(En) Hij, die daar boven leeft,
Vraagt niet, wat, maar hoe men geeft,
dunkt ons, wel zoo duidelijk en verstandig behandeld, als zulks in het tweede deel der Rotsgalmen, artikel Milddadigheid, is geschied. Het volgende, De kunst om nooit te sterven, is naïf en stichtelijk, zelfs zonder loon of straf eener volgende wereld in te roepen. Aan mijne Echtgenoote is zulk eene nieuwe knorpartij, dat wij haast niet wisten, of wij dezelve aardig en lief, of toch een beetje onaardig en onvriendelijk moesten noemen. Neen, mijn goede westerman! betwisten wij de lieve vrouwtjes niet, dat zij toch nog meer moeder zijn, dan wij vader! Maken wij ons daarbij althans niet verdacht, dat onze fijne en hooge gevoeligheid, alsof wij met en voor anderen nog meer dan voor onszelven leden, in brommende woorden bestaat! Zoo waar, indien iemand weet, wat het zeggen wil, met en voor een ander dubbel te lijden, het is de moeder met betrekking tot haar kind; en zoo uwe vrouw noodig had overtuigd te worden, en de zaak als met de stukken bewezen te zien, dan vreezen wij, dat uwe pleitrede, op het eerste grootouderlijke feest, slecht geslaagd is. Ook het laatste en uitvoerigste stuk, voorgelezen bij eene prijsuitdeeling, en ten titel hebbende: Het geluk der Ouderen in de ontwikkeling der zielsvermogens hunner Kinderen, houden wij voor wèl gelukt.
Onder de overige stukken is misschien niet minder veel