wachting voldeed, de tweede lazen wij, misschien om het gemakkelijker vloeijende van den stijl, met nog meer genoegen. In bondigheid van betoog en belangrijkheid van ontwikkeling staan beide gelijk. Ééne enkele misstelling hinderde ons in de uitdrukking, zoo als zijne liefde, zijne genade in Christus, bl. 23, waar niet van God, maar van het Christendom melding geschiedt. Ook vonden wij geen behagen in het gaan afsmeken, het meer dan eens uitloopen op iets en er op uit zijn. La lau heeft zijn' eigen' stijl, en, omdat ons dezelve zoo bijzonder aangenaam was, vergeve hij ons deze naauwlettendheid. Aan de belagchelijke drukfeil: ‘Denne en mirte’ (het beeld is
van Jesaias) ‘hebben tusschen de Protestantsche afdeelingen alreed(s) de plaats vervangen van doorn en dissel,’ heeft hij geene schuld, en elk zal wel distel lezen. Recensent neemt deze gelegenheid waar, om, ter waarschuwing aan alle drukkers ezv., eene feil van deze soort, maar erger aard, te noemen, door welke een aanstaande Classisbroeder van la lau voor een' Duivelsbode verklaard wordt, op eene naamlijst van inteekenaren, zoo hij meent, voor een werkje van fenna mastenbroek.
De gedachtenis van muntinghe is bij ons, en bij wie niet, die zijne onschatbare verdiensten kennen? in zegening. Dank zij derhalve den Hoogleeraar ypey, die dezelve zoo treffend vereerde! Zijne leerrede zij allen Leeraren en Hoogleeraren, en allen Christenen, maar vooral allen jongelingen, die zich op de wetenschappen bevlijtigen, en bijzonder hun, die zich bereiden tot de heilige Evangeliebediening, met nadruk aangeprezen! De nu zalige man wordt hier eenvoudig, maar overtuigend en aandoenlijk voorgesteld, en naar waarheid, in den stijl, dien men van ypey gewoon is, maar welks beknoptheid wij meer dan in zijne andere schriften opmerkten. Men leert muntinghe kennen in zijnen edelen, godvruchtigen, heiligen, standvastigen, geheel onbaatzuchtigen ijver voor het heil en geluk zijner broederen, en daartoe wordt hij beschouwd als Geleerde, Hoogleeraar