geest, ook over moeijelijke plaatsen van leerstelligen inhoud, voor verstand en hart voortreffelijk prediken, en allezins, door kennelijke strekking tot redelijken Godsdienst en zedelijkheid, de hooge waarde van het Christendom doen eerbiedigen. Onder de zoodanigen handhaaft de
Heer wijs, buiten allen twijfel, zijnen rang; en het kan niet missen, of eene gemeente, op deze wijze opgeleid, moet van tijd tot tijd in kennis en hooge waarde winnen, en een volgend geslacht zal met grootere verbazing nog, dan het tegenwoordige, nederzien op de armzalige en onverdraagzame godgeleerde twisten van vroegeren tijd, waarover zich ieder verstandige nu reeds schaamt, zich tevens bedroevende over de diepe en hardnekkige onkunde en het vooroordeel van sommigen, die de heeling der vroegere scheuringen met angst en jammer zien, en, tegen het gezond verstand en de kennelijke bijbelsche waarheid, de leer van eenen vijgeboom en zijnen aanhang, boven die van eenen paulus en jezus christus, verkiezen, ja deze dwaze en redelooze gevoelens den Bijbel willen opdringen.
Intusschen is het maar waar, dat, vóór vijfentwintig, dertig jaren nog, deze leerredenen van wijs groot opzien zouden gebaard hebben, en hem welligt, niettegenstaande al het beter inzigt der verstandigsten, den Haagschen leerstoel zouden hebben gekost. Niet, dat de bekwame man door ons van onregtzinnigheid ten aanzien zijner kerkleer wordt beschuldigd of verdacht; neen, maar hij verzet zich met ijver en kracht tegen het verkeerd gebruik van onbegrijpelijke waarheden, waarvan het hoe buiten het kenvermogen van den mensch ligt, en tegen het verwringen der bijbelwoorden ten betooge van leerstukken, waaraan de Schrijvers in het geheel niet dachten, waardoor de grootste ongerijmdheid der Godheid werd toegekend, en waardoor der Christenen geloofs- en zedeleer, der Christelijke stichting en wezenlijke godsvrucht meerder nadeel werd toegebragt, dan het groot aantal schriften van het ongeloof ooit vermogt te doen.
De Heer wijs is intusschen de eerste en éénige niet,