Schrijfster, vele jaren in het gezelschap van den beroemden wyttenbach hebbende doorgebragt, ook met hem deelde in de zucht voor en beoefening van de oude letterkunde, en, hierdoor in staat gesteld, de waarde zijner kennis, inzigt en bekwaamheid ten volle te schatten, zich, zeer natuurlijk, na zijnen dood nog genoopt vindt, de vruchten en bewijzen daarvan, als eene eerzuil, uit zijne eigene bouwstoffen opgerigt, aan het publiek mede te deelen, ja dit te doen op eene wijze, die niet alleen der vrouwelijke penne bestschijnt te passen, maar waardoor tevens een grooter aantal menschen, en met name die bevallige helft van ons geslacht, waartoe zij zelve behoort, in dit genot deelen. Zij gaf dus in het Fransch (eene Zwitsersche van geboorte zijnde) zoodanige gesprekken, welke in vorm en stof geheel het kenmerk der Grieksche Muze dragen, en maakte haren overleden echtgenoot, door zijne vrienden omringd, (althans in dit stukje) tot den voornamen spreker over vele gewigtige onderwerpen. Aan alle foort van lezers (de lezeressen geenszins te vergeten) zal dit zeker niet even zeer behagen. Wie echter waarlijk gevoel voor het belangrijke en het bevallige heeft, zal althans niet nalaten zeer veel schoons daarin op te merken. Doch ook de Geleerde zal misschien eenigen hinder hebben van eene, moeijelijk te vermijdene, vermenging van oud en nieuw; hetgeen zelfs den Voorredenaar aanleiding heeft gegeven tot eene soort van verdediging, die wij niet geheel onbepaald kunnen beämen. Wyttenbach, hier onder den naam van theagenes voorkomende, was wijsgeer zoo wel als letterkundige, en wel even zeer daartoe gevormd en gevoed door de nieuweren (inzonderheid vóór kant) als door de Ouden. Men kon dus zijner schimme geen regt doen, zonder hem, bij de behandeling van stoffen als God, onsterfelijkheid enz. enz., ook gebruik van dit licht te laten maken. Maar zoo is het
dan ook waarlijk niet de oude, Grieksche theagenes; het is wel degelijk zijn naamvoerder wyttenbach, die hier spreekt - zoo veel mogelijk, ja, in Grieksche vormen, en met eene zekere mate van schikking aan de eene en vrijheid aan de andere zijde, (om, ten minste half boertende, b.v. de zielsverhuizing voor te staan, wat een' Christen niet wel zou kleeden) doch zóó niet, dat 's mans eigene denkwijze daardoor geheel onkenbaar wordt. Wij zien ook geen' genoegzamen grond of reden voor deze exceptie. De beroemde man